Goede literatuur geeft geen antwoorden

De Baskische schrijver, dichter en essayist Fernando Aramburu (1959) sloeg wereldwijd zijn grote slag met zijn fel realistische roman Vaderland. Een lastig te overtreffen magnum opus over een nationalistisch bergdorp en de invloed van de bevrijdingsbeweging c.q. terreurorganisatie ETA op de bewoners. Met het zojuist verschenen Het tellen van de dagen, ruim zeshonderd pagina’s aangrijpende psychologie, weet hij dit literair gesproken op z’n minst te evenaren. Aramburu lijkt iemand van het grootse gebaar, maar juist in de details, in het puur menselijke is hij een meester. Het zorgt ervoor dat zijn boeken onder je huid kruipen. Je staat er zogezegd mee op en gaat er mee naar bed. Hetgeen gezien de omvang natuurlijk al snel een kleine week is. Goede literatuur geeft geen antwoorden, maar roept vragen op. Het tellen van de dagen beklijft, zindert beslist nog een tijd na, is daarnaast ook nog eens bijzonder geestig, op een goed gedoseerde onderliggende wijze.

Verteller Toni, een man van rond de vijfenvijftig, is het leven wel zo’n beetje zat. Hij is leraar op een middelbare school, een beetje halfslachtige baan, een gammavak waarvoor de leerlingen zich maar mondjesmaat interesseren. Het lerarenkorps zucht onder een sadistische rectrix. Zijn zoon, niet al te slim, is losgeslagen. De scheiding van de razend knappe Amalia is op z’n zachts gezegd niet echt harmonieus verlopen. Toni besluit er een eind aan te maken. Niet gelijk, maar precies een jaar na dato. In de avonduren schrijft hij eerst maar eens unverfroren over zijn ouders, jeugd, zijn dikkige broer, schoonouders, zijn studie, zijn beste én enige vriend en zijn liefdes. Voor wie? Allereerst voor zichzelf. Het type dagboek met een slot erop.

Die ‘geheimhouding’ en het vaste referentiepunt waar naartoe gewerkt wordt, heeft Aramburu de kans gegeven om Toni een idioom te geven dat uit de grond van zijn hart eerlijk is. Hij hoeft niets of niemand te ontzien. Gecultiveerde haat, heerlijk cynisme, maar ook zelfspot en zelfonderzoek. Toni daalt af naar de diepste en donkerste krochten in zichzelf, alwaar het niet altijd heel fraai is. Politiek komt er slechts fijn terloops bij kijken. Zijn beste vriend heeft een aanslag overleefd en heeft daarom een kunstbeen. Avond naar avond bespreken ze van alles. In de teksten noemt Toni hem evenwel steeds Kunstpoot. Niet al te aardig. Maar juist die twee parallel lopende inkijkjes maken het boek zo intens, scharnieren de luikjes open van wat er allemaal onder de schedel kookt en borrelt.

Toni is het middelpunt van een zonnestelsel. Met een telescoop bestudeert hij de verschillende planeten en de eventuele manen en satellieten. Aramburu verspringt voortdurend per hoofdstukje van jeugd, naar studie, naar heden, naar de scheiding, naar eerste kennismaking en zo verder, maar wonderlijk genoeg raak je nooit de draad kwijt. Alles valt heel natuurlijk samen. In de loop van het boek gaat Toni al zijn bezittingen weggeven, ruimt ook zijn boekenkasten uit door zijn geliefde titels eerst per stuk en later in stapels op bankjes achter te laten. Maar hij keert ze niet de rug toe, blijft op afstand gluren, wil weten wie ze meenemen.

Gelukkig is er nog een storende factor die Toni en de lezer voor raadsels stelt, verontrust ook. Met grote regelmaat krijgt hij briefjes met commentaar in zijn brievenbus. Ook als hij een nieuw appartement heeft betrokken. Deze notities becommentariëren in een paar zinnen het gaan en staan van Toni. Wie heeft ze geschreven? Is het zijn ex-vrouw, een oude afgewezen geliefde die in het midden van het boek opduikt, die sowieso een sleutelrol speelt, is het zijn uiterst gemeen behandelde broer, is het wellicht Kunstpoot, of misschien een totaal ander iemand? Alleen om dat uit te vinden, lees je deze geweldige intens menselijke paginadraaier maar door en door, ondertussen genietend van de tot nadenken stemmende aforismen. En ja, dan blijft nog de vraag, wat doet hij op de datum in kwestie, en hoe gaat hij het vonnis voltrekken? Hij wacht in elk geval af tot wanneer de gierzwaluwen in het land terugkeren, legt het moment zo bij hen, schuilt onder hun vleugels. (Gierzwaluwen is de letterlijke vertaling van de oorspronkelijke titel.)

Waar is Toni eigenlijk mee bezig, waarom wil hij dit alles voor zichzelf nog eens goed duiden, een overzicht van een naar eigen zeggen mislukt leven? Is het in feite niets anders dan vastklampen aan het leven via het verleden?

Ik ben er namelijk van overtuigd dat de intellectueel activiteit van de meeste mensen gebaseerd is op het verzwijgen van hun vergankelijkheid. De schrijver, even aangenomen dat hij allemaal persoonlijke ontboezemingen doet via zijn personages, iets wat overigens uiterst twijfelachtig is en sowieso niet bewezen kan worden, geeft te kennen dat hij gehecht is aan het leven. Net als een verwend kind wil hij alleen maar in die draaimolen blijven zitten.

Aramburu zingt hetzelfde liedje wel heel overtuigend. In tweeënhalve sessie verslonden, troostrijk, voelde me weer het jongetje in het lichaam van een bijna bejaarde.

Guus Bauer

Fernando Aramburu –Het tellen van de dagen. Vertaald door Hendrik Hutter. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 638 blz. € 29,99.