De betovering van eenzaamheid

Een verpletterende leeservaring laat zich vaak lastig in woorden vangen. Wat maakt dat je eindeloos wilt blijven kauwen op een boek, lang nadat je de laatste bladzijde hebt omgeslagen? Hoe leg je dat uit als het over een boek gaat zonder duidelijk plot? Een boek dat eerder over een ondefinieerbare sfeer gaat, dat een gemoedstoestand probeert te ontsluieren? De waterstandbeelden van Fleur Jaeggy is zo’n weerbarstig boek. Ook al beslaat het slechts 110 bladzijdes en zou je het dus in een avondje kunnen lezen, deze novelle vraagt om uitgebreid verwijlen in stilte en in afzondering.

Het kleine boekje heeft een hybride en gefragmenteerde vorm met korte prozastukken in de derde persoon en elementen van een toneelstuk. Wat domineert zijn de monologen: alle dramatis personae excelleren in alleenspraak. Zelfs als Jaeggy hun teksten als dialogen presenteert, blijft er een opmerkelijke distinctie tussen de sprekers. De lezer vormt als “overtuigd toeschouwer” de enige dynamische schakel tussen de vrij statische romanfiguren.

Alle personages cirkelen rondom Beeklam, een welgestelde man die zich heeft teruggetrokken in in zijn huis in Amsterdam, ‘waar het water blijft stromen zonder een echt einde’. Zijn kelders staan boordevol standbeelden die hij begon te verzamelen enkele uren nadat zijn moeder was overleden uit een hang ‘naar figuratieve nabootsingen van de pijn en de stilte’. Hij bracht heel veel tijd door in zijn kelders tussen zijn ‘gasten van klei, die lussen van slaap weven alsof het Mechelse kant is’. Als vanzelf verloor hij er de controle over de uren en het leven. Maar op een dag rende hij de kelders uit, naar een park. Daar ziet hij een man die hem intrigeert. Meteen voelt hij dat hij een vriend heeft gevonden, ook al heeft er nog geen toenadering plaatsgevonden. Deze Victor komt bij hem wonen en het is onduidelijk in welke hoedanigheid: als bediende, slaaf of vriend? Beeklam laat zich cryptisch uit over hun relatie: ‘ik ben zijn slaaf zoals hij de mijne is’.

Beeklam peinst, lethargisch, over het verstrijken van de tijd. We krijgen slechts schimmige schaduwfragmenten, die opdoemen uit het duister, zoals in een droom. Alles blijft ongedefinieerd en vaag, en toch is het tegelijkertijd ‘alsof tussen de schemer en de nacht het gereutel van de eeuwigheid weerklonk’. In deel 2 leren we de eenlingen Katrin en Kaspar kennen, die enigszins bevriend raken. Katrin ervaart vooral de lompheid en laksheid van het leven en Kaspar vertrouwt haar toe: ‘dat hij een van die mensen was die uitsluitend in hun dromen en wandelingen leven, een lakei in dienst van een piratenschip dat zonder licht vaart.’ Ook met deze twee rennen we achteruit, ‘naar al uitgedoofde tijden’. Beeklam en Victor voegen zich op een warme, bedorven zomernacht bij hen. Er onstaat een vreemdsoortig continuüm: ‘alsof wat eigenlijk nog moet gebeuren al verleden tijd is’.

Jaeggy’s boeken getuigen van een zonderlinge kwaliteit die zich niet gemakkelijk laat definiëren. De eigenzinnige stijl is precies, afgemeten, ‘verfijnd op een goudweegschaal’. Haar spaarzame woorden (gespeend van het benoemen van gevoelens) beklemtonen de essentie van deze novelle: de betovering van eenzaamheid. De waterstandbeelden is, net als Jaeggy’s andere werk, bevreemdend en tegelijkertijd bizar vertrouwd. Dankzij Hilde Schraa’s bewonderenswaardige vertaling, die net zo overstroomt van nauwgezetheid als het origineel, is er na 22 jaar eindelijk een Nederlandse vertaling. En dankzij uitgeverij Koppernik, waar ze een fijne neus hebben voor authentiek proza.

Miriam Piters

Fleur Jaeggy – De waterstandbeelden. Vertaald door Hilde Schraa. Koppernik, Amsterdam. 110 blz. € 21,50.