Fictie verliest geen terrein, fictie is overal

Van alle stukken die over Pim Lammers geschreven zijn, heeft de column van Maxim Februari in NRC Handelsblad me het meest aan het denken gezet. Bij een rel die een weeklang duurt, regeert in eerste instantie de emotie. Angst over het gemak waarmee pedofilie gekoppeld wordt aan de lbgtqi+-gemeenschap (een eeuwenoud, schijnbaar ontuitroeibaar vooroordeel). Woede over tweets van Stine Jensen die het nodig vond om enkele keren nadrukkelijk te melden dat het verhaal ‘De trainer’ zo slecht geschreven was waardoor ik me in een Twitterstrijd begaf waarin lekker langs elkaar heen gepraat werd. Hoop omdat de literaire gemeenschap van zich afbeet. Afgrijzen omdat een collega Nederlands in de Facebookgroep Leraar Nederlands een link tussen het verhaal van Lammers legt en misbruikverhalen in de praktijk.

Kiezen voor een schrijver zonder al die vraagtekens was zoveel beter geweest, omdat hij wel in aanraking gaat komen met kinderen. Het is tijd dat een inspectie het CPNB goed onder de loep neemt, om spijt achteraf te voorkomen.

Je hebt geen idee waar je moet beginnen. Als zelfs een leraar Nederlands het verschil tussen fictie en werkelijkheid niet meer kan maken, dan sijpelt het vertrouwen in de toekomst snel weg.

Dat ongeschoolden die grens tussen fictie en werkelijkheid steeds minder makkelijk kunnen maken is begrijpelijker. Februari in zijn column:

Ja, fictie wordt minder begrepen. Mensen kunnen kunstmatig gegenereerde foto’s, filmpjes en teksten niet meer onderscheiden van door mensen gemaakte foto’s, filmpjes en teksten. Op sociale media, in de marketing en politieke propaganda worden niet-bestaande mensen ingezet om de bestaande mensen te beïnvloeden. Echte mensen stemmen hun gedrag af op de fictieve werkelijkheid en raken onzeker zodra ze de kunstmatigheid ervan ontdekken.

Fictie verliest geen terrein, fictie is overal.

Een van de mogelijke functies van literatuur is dat proza iets kan zeggen over de werkelijkheid (en dat kan een ongemakkelijke werkelijkheid zijn in het geval van het verhaal van Lammers). Dat de schrijver een werkelijkheid beschrijft en daarmee niet direct een bestaande werkelijkheid propageert is voor ons, wel geschoolden in de materie, nogal duidelijk. Aan de andere kant verdedigde ik de sympathieke gedichten voor kinderen van Lammers deze week op de lerarenopleiding omdat er gedichten over hetero’s, homoseksuelen en transpersonen in voorkomen. Lammers gebruikt niet die woorden, maar is volstrekt open en niet veroordelend over de keuzes die kinderen kunnen maken in hun leven. Het zijn echt heel lieve gedichten met wat associatief, speels rijm. Bij die verdediging van Lammers gebruikte ik, omdat het me uitkwam, juist argumenten die te maken hadden met de werkelijkheid. Lammers laat een afspiegeling van de maatschappij zien en dat waardeer ik positief.

Om het nog wat complexer te maken benadrukken schrijvers steeds vaker dat iets echt gebeurd is of dat ze spelen met autobiografische gegevens. In Hoera! Een boek over Nederlands en Nederlandse letterkunde van nu noemt Jos Joosten dat de ‘volkskrantmagazinisering’ van de literatuur en verzucht hij dat ‘stilaan wel weer eens een roman als kunstwerk [zou] willen lezen.’ Als een schrijver al een keer mag aanschuiven in een talkshow moet hij niet beginnen over de literaire constructie van een boek. Het is veel interessanter om te horen of hij zelf misbruikt is, uit de kast kwam, de geheime zoon van Prins Bernhard is, een zelfdoding van een dierbare verwerkte, een huwelijkscrisis overleefde, een eetstoornis te boven kwam, lastige pubers heeft, ondergedoken zat, kanariepietjes opblies, zwembaden leegdronk of naakt de vierdaagse van Nijmegen heeft gewandeld.

Als de werkelijkheid steeds fictioneler wordt en de fictie steeds werkelijker, dan is de verwarring erover een goede voedingsbodem voor complottheorieën en haatcampagnes. Laten wij, geschoolden, maar eerst vaststellen dat die verwarring bestaat en dat we die zelf in de hand hebben gewerkt omdat we dat spel tussen fictie en werkelijkheid zo’n leuke intellectuele exercitie vonden.

Coen Peppelenbos