(Deze recensie uit het archief van Everhard Huizing komt uit 1981.)

Een aaneenschakeling van de grotesk zielige gebeurtenissen

Willem Frederik Hermans heeft in een interview ooit eens gezegd zichzelf te beschouwen als behorend ’tot die soort schrijvers die altijd hetzelfde boek schrijven’. Heel globaal zou je inderdaad kunnen zeggen dat hij in al zijn boeken trouw is gebleven aan één thema: de vergeefsheid van het menselijk handelen, het menselijk tekort, de zinloosheid.

Maar daarmee is weinig gezegd over wat Hermans nu onderscheidt van andere schrijvers. De constatering dat in zijn romans bijna altijd alles fout gaat en zijn helden vaak mislukkelingen zijn, is al iets minder abstract en doet daarom al iets meer recht aan het eigene van Hermans’ werk. De manier waarop Hermans de dingen fout laat gaan, verschilt echter per roman.

En zelf heb ik de indruk dat Hermans’ beklemmend pessimistische visie op het bestaan veel van haar effectiviteit verliest op het moment dat hij zijn toevlucht neemt tot satirische middelen. Satire is namelijk niet zijn sterkste kant. Pijnlijk duidelijk bleek dit in zijn voorlaatste roman Onder professoren waarin hij op een onverteerbaar clichématige wijze het universitaire leven probeerde te hekelen. Toch viel het gebruik van de satire in die roman nog wel te verdedigen: Onder professoren leek voor een belangrijk deel geschreven met de bedoeling bepaalde toestanden te ridiculiseren.

In zijn nieuwste roman Uit talloos veel miljoenen echter, staat weer veel meer de zinloosheid van het leven als zodanig centraal. Het boek heeft dan ook als motto meegekregen ‘Niets wordt er niets uit talloos veel miljoenen’. Weliswaar speelt ook deze roman weer in het wereldje van de Groniger Universiteit, maar dat is, meer dan in Onder professoren het geval was, als een zaak van couleur locale te beschouwen. Welnu, opnieuw stelt Hermans teleur. Door een al te kluchtige aanpak heeft hij niet die intense sfeer van onontkoombare noodlottigheid kunnen oproepen, die een roman als Nooit meer slapen zo intrigerend maakte.

Hoofdpersonen zijn ditmaal Clemens van de Wissel, een 43-jarige doctor in de sociologie en zijn vijf jaar oudere vrouw Sita. Temidden van andere academici wonen ze in een bungalowwijk in Paterswolde. Alles in hun leven staat in het teken van de onmacht en de mislukking: hun huwelijk, hun ouderschap, hun relaties naar buiten, hun carrières. Clemens wil niets liever dan professor worden, maar in al de tijd dat hij doctor is, heeft hij niet meer dan twee wetenschappelijke artikels kunnen
ophoesten. Sita droomt van een carrière als schrijfster van kinderboeken, maar haar Beertje Bombazijn is blijven steken in wat losse aanzetjes en fragmenten. Bovendien is ze onvruchtbaar sinds ze zich heeft laten aborteren van de vrucht van haar eerste samenzijn met Clemens: ze werkte indertijd als serveerster in een cafetaria en nam de toen negentienjarige Clemens mee naar huis.

Wei hebben ze een dochter, Parel, maar die stamt uit een zeer kortstondige verhouding van Sita met een Amerikaanse soldaat nog voor ze Clemens leerde kennen. Veel plezier beleven ze echter niet aan Parel: ze is getrouwd met een onbehouwen bouwvakker die in Duitsland geld als water verdient met zwart werk en zelf vangt ze ook heel aardig als ‘gastvrouw’ in een eroscentrum.

Een flirtation van Parel met een veelbelovende jonge medewerker aan het Sociologisch Instituut loopt op niets uit: een teleurstelling voor Clemens die er stiekem op had gehoopt dat deze hem als schoonzoon van nut had kunnen zijn bij het verkrijgen van het felbegeerde professoraat. Tot overmaat van ramp moet hij zelfs slikken dat deze jongere collega wel voor een professoraat wordt voorgedragen.

In plaats van aan zijn eigen gebrek aan kwaliteiten wijt Clemens het stagneren van zijn loopbaan aan andere factoren. Zo zouden de mensen op zijn instituut bang voor hem zijn vanwege zijn marxistische sympathieën (in plaats van een artikel te schrijven leest hij De Nieuwe Linie en De Rode Amsterdammer). Zowel hij als zijn vrouw zijn behoorlijk aan de drank. Ook met hun seksuele leven is het maar povertjes gesteld. Enzovoort enzovoort: eigenlijk bestaat deze roman uit weinig meer dan een opsomming van de grotesk-zielige eigenschapen van de personages en een aaneenschakeling van de grotesk zielige gebeurtenissen waarvan ze het slachtoffer worden.

Dat wordt saai op den duur, een effect dat nog wordt versterkt door het volkomen komen ontbreken van zoiets als een spanningsopbouw. Het verhaal kabbelt maar voort, slechts hier en daar (bijvoorbeeld bij het bezoek van Sita aan een uitgever) is het boek echt boeiend of grappig. Bovendien schuwt Hermans ook nu de gemeenplaats niet als het erom gaat modieuze academische jargons aan de kaak te stellen. Zo laat hij Clemens ergens zeggen ,.Als ik zo die verhalen van jou hoor, dan moet jij toch wel heel fijn bezig wezen, zo met een stuurgroep en een subgroep groep van een stuurgroep en dat dan allemaal lekker uitpraten met de mensen.’ Alsof dat allemaal (en dan veel beter) niet al veel eerder door anderen is gedaan. Als het inderdaad zo is, dat Hermans steeds hetzelfde boek schrijft, dan doet hij het de ene keer duidelijk minder goed dan de andere.

Everhard Huizing

Willem Frederik Hermans – Uit talloos veel miljoenen. De Bezige Bij, Amsterdam.

Deze recensie verscheen eerder in het Dagblad van het Noorden op 9 juni 1981.

(foto: Rob Bogaerts / Anefo / Nationaal Archief, CC0)