In Rebelse genieën portretteert Andrea Wulf een groep mannen en vrouwen die ons moderne begrip van het Zelf vorm hebben gegeven. Wulf schreef een collectieve biografie van Johann Wolfgang Goethe, Friedrich Schiller, Alexander von Humboldt, Friedrich, August Wilhelm en Caroline Schlegel, Dorothea Veit, Novalis, Johann Gottlieb Fichte en Friedrich von Schelling. Het boek is in een Nederlandse vertaling van Fennie Steenhuis, Nannie de Nijs Bik-Plasman en Mijke van Leersum uitgegeven door Atlas Contact.

In Jena – toentertijd een stadje van nog geen 5000 inwoners – gebeurde het. De nooddruftige universiteit trok vooral jonge geesten aan, die zich grotendeels lieten betalen door de studenten die massaal naar hun colleges kwamen. Zij waren allen schatplichtig aan de filosofie van Immanuel Kant, maar gingen nog een stap verder op de weg die hij met zijn Kritik der reinen Vernunft was ingeslagen. Kant leerde dat we de werkelijkheid nooit zuiver kunnen leren kennen, omdat we die benaderen met onze al te menselijke begrippen (‘categorieën’) van ruimte, tijd, causaliteit, en dergelijke. Fichte beweerde plompverloren dat er niets zoiets was als een ‘Ding an Sich’. Er was alleen het denkende, voelende, scheppende en liefhebbende Ik. Hij werd daarmee de woordvoerder van een generatie voor wie hun subjectiviteit de maat van alle dingen werd: ‘De bron van alle werkelijkheid is het ik,’ aldus Fichte.

Wulf beweert dat onze liberale kernwaarden van zelfbeschikking en individualisme, onze ‘moderne geest’, in Jena werd ‘uitgevonden’ (vandaar haar gedurfde subtitel: De eerste romantici en de uitvinding van het ik). In feite is Rebelse genieën een logisch vervolg op haar vorige biografie van Alexander von Humboldt, een milieuactivist avant la lettre. Humboldt omarmde in de jungle van Venezuela ‘de wijdverbreide overvloed des levens’. Wulf beschrijft in De uitvinder van de natuur hoe Humboldt een hartstochtelijk pleitbezorger werd voor diversiteit, verscheidenheid, de huiveringwekkende pracht van het bestaan.

Hoe groot de invloed van hun ideeën was laat Remieg Aerts zien in zijn onvolprezen biografie van Johan Rudolf Thorbecke. In het najaar van 1820 maakte Thorbecke een studiereis naar Duitsland en leerde er Friedrich von Schelling kennen, een van de Rebelse genieën in het epos van Wulf. Aerts maakt heel aannemelijk dat het liberalisme van Thorbecke grotendeels gebaseerd is op de organische begripsfilosofie van Friedrich von Schelling. Een staatsbestel moest volgens Thorbecke vooral de ‘oneindige verscheidenheid van wezens, ieder met hun eigen kracht’ faciliteren. Dat was een ‘grondwet’, zoals Thorbecke die in 1848 vorm heeft gegeven.