Liefde en haat

Boetes voor boekhandelaren die de bundel verkochten, boekverbrandingen in Utrecht en pesterijen en bedreigingen aan het adres van de dichter, waardoor deze zich genoodzaakt zag om zijn woonplaats Dordrecht te ontvluchten; als je de verhalen mag geloven veroorzaakte de publicatie van het debuut van dichter Matthijs van der Merwede een kleine schokgolf in de calvinistische Hollandse samenleving van de zeventiende eeuw. De 234 pagina’s tellende bundel verscheen in het jaar 1651 onder de titel Uitheemse oorlog, ofte Roomse mintriomfen. Het was vooral de erotische inhoud van de gedichten waar men aanstoot aan nam. Aan al deze opschudding lagen een tragische, onbeantwoorde liefde ten grondslag en een conflict met een inhalige malafide oom.

Matthijs van Clootwijck was de enige zoon van de rentmeester van Geertruidenberg Johan van Clootwijck, die afstamde van de adellijke familie Van der Merwede en in zeer goeden doen was. Op een dag zou Matthijs in de voetsporen van zijn vader treden. Zijn kostje was gekocht. Maar als Matthijs dertien jaar is, wordt hij wees en komt hij onder de voogdij te staan van zijn oom Carel van Beveren. Deze neemt tijdelijk ook het rentmeesterschap van Matthijs’ vader over. Matthijs wordt naar de Latijnse school gestuurd die hij met goed gevolg doorloopt, en op zijn eenentwintigste schrijft hij zich in voor een rechtenstudie aan de universiteit van Leiden. In 1639 studeert hij af in Orléans. Aanvankelijk lijkt het goed te boteren tussen Matthijs en zijn oom Carel. Ook als blijkt dat Carel niet staat te springen om het lucratieve rentmeesterschap op korte termijn af te staan aan zijn neefje, blijft de relatie goed. Matthijs houdt zich op in Parijs en uit de brieven die hij schrijft blijkt dat hij het daar uitstekend naar zijn zin heeft.

Het tij keert als Matthijs in 1640 is teruggekomen naar Nederland. Hij heeft zich gevestigd in Den Haag en verkeert in grote financiële problemen. Matthijs begint zich te verdiepen in zijn familiegeschiedenis. Omdat de naam Van der Merwede hem meer aanzien verschaft dan Van Clootwijck, neemt hij de oude familienaam aan. Hij laat het oude familiewapen opnieuw ontwerpen en hij meent zelfs aanspraak te kunnen maken op een gebied in het Land van Altena waar de rivier de Merwede stroomt. Om zich bij deze stappen te laten adviseren richt hij zich tot zijn oom Carel. Er is echter nog een andere reden waarom hij het gezelschap van zijn oom opzoekt. Oom Carel heeft een dochter, genaamd Amarentia. Als zij de leeftijd van zeventien jaar heeft bereikt, wordt Matthijs smoorverliefd op haar. Matthijs en Amarentia gaan met elkaar naar bed. Vanaf dat moment is er voor Matthijs geen andere vrouw meer. Als een dame in de zeventiende eeuw het bed deelde met een jongeman dan gaf zij hem daarmee zonder dat het werd uitgesproken het ja-woord. Matthijs beschouwt Amarentia als de zijne.

Maar Amarentia ziet dat toch anders. Matthijs moet accepteren dat ze verder niets meer met hem te maken wil hebben. Ook oom Carel ziet een huwelijk tussen zijn mooie dochter en zijn liederlijke neef niet zitten. Matthijs is ontroostbaar. Hij besluit alles achter zich te laten om zijn heil te zoeken in Italië. Vanuit Rome stuurt hij in 1648 een brief naar zijn neef Adriaan van Blijenburg met daarin een gedicht. Het heeft als aanhef: ‘U edele mijn wensende nog eens in de armen van mijn Laura te zien’. Laura is hier onmiskenbaar Amarentia. Neef Adriaan heeft in een eerdere brief geprobeerd om Matthijs te troosten. Matthijs antwoordt dat hij tegen beter weten in blijft hopen ooit weer te kunnen verkeren in het gezelschap van zijn grote liefde. In het gedicht verzucht hij:

Door naar bed te gaan met Amarentia heeft de dichter zijn levensgeluk verspeeld. Nu wordt zijn bestaan bepaald door spijt en neerslachtigheid.

Van der Merwede brengt het alsof hij door Amarentia en oom Carel verbannen is naar het verre Rome. En hij wil het er niet bij laten zitten. Om zijn moedeloosheid te bestrijden stort hij zich op het vrouwelijk schoon van Rome. Daarnaast ontpopt hij zich tot een zeer productief dichter. Zijn erotische ervaringen verwerkt hij in ruim 110 gedichten die hij lange Italiaanse titels meegeeft. Amarentia figureert in een groot deel van de gedichten onder de naam Amaril. De Romeinse meisjes met wie hij de sponde deelt worden met hun eigen namen genoemd. Zo zijn daar Agnola (‘Ik val haar aan de mond, ik voel haar min ontbloot, / Zij geeft mij kus op kus, ik krijg haar op mijn schoot’), Margarita (‘Op, op, Margriet, kom vat mij bij de kladden’) en Checha Biancona (‘’t Ave Maria op haar lippen, / De Pater Noster in haar schoot’). De gedichten worden alle ondergebracht in de bundel Uitheemse oorlog, ofte Roomse mintriomfen.

Het is evident dat Van der Merwede met zijn bundel het lezerspubliek wil choqueren. Waarom hij dat wil wordt duidelijk in het voorwoord van de bundel. In een fraai geformuleerd betoog verbaast hij zich erover dat men ‘het werk van de mensmaking’ als iets onfatsoenlijks ziet en dat men met schaamte spreekt over het ‘gereedschap die daartoe dient’, terwijl men ‘al wat dient om de mens van kant te helpen’ maar al te graag aan zijn omgeving toont: ‘men verguldt het, men pronkt ermee’. Met andere woorden: is het niet gek dat men zich geneert voor alles wat te maken heeft met seksualiteit, terwijl men zonder enige schroom te koop loopt met dolken, zwaarden en pistolen en daar zelfs trots op kan zijn? ‘’t een geschiedt steelsgewijs, ’t ander in het vlakke veld, in de lichte dag, op toneel.’

Zijn hele houding ten opzichte van de samenleving tekent Van der Merwede als een rechtgeaarde libertijn, zoals er in de zeventiende eeuw veel meer waren. Zijn manier van schrijven komt voort uit de behoefte om vrij te kunnen denken en doen, zonder zich iets aan te trekken van de betuttelingen van godsdienst en publieke moraal. Volgens de dichter is het, in tegenstelling tot wat er op de kansel wordt gepredikt, enkel goed voor een mens om veel seks te hebben. Hij ziet zichzelf bovendien als een ware weldoener voor de jonge meisjes die hij inwijdt in de geheimen der liefde. Voor de moeders die hem daarvan proberen te weerhouden heeft hij geen enkel begrip. Als Van der Merwede in Rome een dokter bezoekt, omdat hij zich al een tijdje onwel voelt, geeft deze hem het advies om een meisje in huis te nemen. Het zal hem helpen om weer op krachten te komen. Dat geeft maar aan dat het niet een geheel uitzonderlijke opvatting was dat seks goed is voor de gezondheid, zolang je er maar geen geslachtsziekte aan overhield.

Uitheemse oorlog, ofte Roomse mintriomfen bevat ook een aantal sonnetten. Een voorbeeld hiervan is het ‘Sonnetto’ dat begint met de regel: ‘’k Ga min en haat in enen boezem vlijen.’ Het handelt net als het voorwoord over de menselijke tweespalt tussen liefde en haat:

Van der Merwede schrijft het sonnet niet lang nadat hij overvallen is door drie straatrovers. Hij heeft ze met geweld van het lijf geslagen. In het sonnet wordt beschreven hoe liefde en haat een getormenteerde ziel kunnen beheersen. De liefde laat de dichter bidden, de haat laat hem vloeken. De liefde verdraagt geen verdriet, de haat stort mensen juist in droefenis. De haat ‘verleidt’ hemzelf, de liefde verleidt de geliefde. De liefde zet aan tot mooie woorden, de haat juist tot hoon. De liefde probeert bij één persoon haar vleugels uit te slaan, de haat vliegt alle kanten op. De liefde duldt geen medeminnaars, de haat vaart wel bij massale bijval. In het laatste terzet trekt Van der Merwede een conclusie: zowel liefde als haat bewandelen ondoorgrondelijke wegen. Beide moeten ze de ziel van zijn onrust bevrijden. Maar als ze met z’n tweeën het gemoed bezighouden komt daar niets van terecht.

Gezien het autobiografische karakter van de bundel, is het verleidelijk om dit sonnet te lezen als een analyse van de gevoelens die bij de dichter opkomen als hij denkt aan zijn grote liefde Amarentia en haar laaghartige vader oom Carel. Er spreekt wanhoop uit deze regels. De dichter moet ondanks alle uitspattingen waarin hij zich begaf continu geleden hebben onder een alles verduisterende eenzaamheid. Deze excentriekeling, die op jonge leeftijd beide ouders verloor en was overgeleverd aan de nukken van mensen die hem niet begrepen, heeft waarschijnlijk de door hem zo gekoesterde zielsrust nooit meer weten te vinden. In 1653 verschijnt er nog een bundel van zijn hand, getiteld Geestelijke minnevlammen. Op het eerste gezicht bevat deze bundel uiterst stichtelijke gedichten die doen vermoeden dat Van der Merwede zijn libertijnse levenswandel heeft gestaakt. Wie beter leest komt echter tal van gewaagde dubbelzinnigheden tegen. En wat de vermeende inkeer nog meer op losse schroeven zet, is dat de bundel is opgedragen aan ene Jonkheer Pieter de Peene. Het is een naam die nergens terug te vinden is in de annalen, maar die wel driemaal verwijst naar het lichaamsdeel waar de dichter in zijn Romeinse periode zo fanatiek achteraan heeft gehold.

In 1657 treedt Van der Merwede in het huwelijk met Debora van Spronssen. Ze krijgen drie zoons. Oom Carel heeft enkele jaren daarvoor zijn neef op slinkse wijze definitief het rentmeesterschap weten te ontfutselen en is kort daarop gestorven. Vanwege de schulden die de dichter heeft opgebouwd, wijkt het gezin uit naar Antwerpen. Ook daar zitten de schuldeisers hem echter al snel weer op de huid. Van der Merwede ziet geen andere uitweg dan zich te melden bij de VOC. Onderweg naar Batavia in 1662 komen Debora en een van de zoontjes te overlijden. Een jaar later monstert Van der Merwede aan op een schip met bestemming China en Formosa. Hij laat zijn twee overgebleven zoontjes achter bij een kapitein. Het zal zijn laatste reis worden. Op 3 maart 1664 sterft hij aan boord, ver weg van Nederland, voor de kust van het huidige Vietnam. Zijn Uitheemse oorlog, ofte Roomse mintriomfen zal nog twee keer worden heruitgegeven.

Ronald Ohlsen

Matthijs van der Merwede – Merwe’s minnen. Gedichten en brieven. Ingeleid en toegelicht door Mart van Oers. Armorica, Amsterdam.

M.v.M. Hr. Van Cl. – Mintriomfen in Rome 1647 – 1650. Openhartige gedichten van een erotomaan. Herspeld en toegelicht door A.J.G., E.K.G., M.S., M.B.S.-V., M.A.S.-v.d.D., W.B.d.V. Meulenhoff, Amsterdam.

M.A. Schenkeveld – van der Dussen – In de boeken, met de geest. Vijftien studies van M.A. Schenkeveld – van der Dussen over vroegmoderne Nederlandse literatuur. Amsterdam University Press, Amsterdam.