De twee zijden van de taal

Een jaar geleden, in maart 2022, werd Limburger Mustafa Kör de nieuwe Dichter des Vaderlands/Poète National van België. Zijn voorganger Carl Norac schreef bij gelegenheid van die overdracht een uitgebreid dankwoord, waarmee zijn bundel De keerzij van de toestand opent. Die bundel is een verslag van twee jaar Nationaal Dichterschap en is maar liefst 240 bladzijden dik. Ter vergelijking: de afscheidsbundel van Lieke Marsman, Ter gelegenheid van poëzie omvat een handbare 64 pagina’s.

Wat heeft zo’n Belgische dichter allemaal niet moeten doen, was mijn eerste gedachte. De tweede kwam (gelukkig!) niet lang daarna: België kent natuurlijk drie officiële landstalen en al die taalgebieden moeten door de Dichter des Vaderlands worden bediend. In de praktijk betekent dat, dat de gedichten, essays en andere geschriften die gedurende het pontificaat geschreven zijn, vertaald dienen te worden. En u weet hoe lastig het is om poëzie te vertalen. De vertalers van Noracs werk, Katelijne De Vuyst (Nederlands) en Christina Brunnenkamp (Duits) hebben dan ook een niet te onderschatten monnikenwerk verricht. ‘Want dichten en is gheen spel’ schreef de Antwerpse schepenklerk Jan van Boendale zo’n zevenhonderd jaar geleden. Hij had er aan toe kunnen voegen dat dat in nog ernstiger mate voor vertalen geldt. Zonder de ander te kort te willen doen, zal ik me hieronder vooral beperken tot de vertalingen van De Vuyst.

Gedichten des Vaderlands hebben een dubbele functie. In de eerste plaats zijn zij natuurlijk ‘gedicht’, dat wil zeggen een ‘allerindividueelste expressie van een allerindividueelste emotie’ (Willem Kloos). Dat laat zich lastig verenigen met de lichte dwang die aan zo’n Nationaal Dichterschap kleeft, namelijk om, liefst gevat, te reageren op de actualiteit. Goede dichters kunnen beide en dat Norac een goed dichter is, mag bijvoorbeeld blijken uit:

Nationale rouw

Wat betekent een schouder die uit woorden bestaat
als de wereld op haar grondvesten schudt
of als mensen, meegesleurd door de stroom,
veranderen in bundels stro?
Een kind ziet op het water
een ree drijven, speelgoed, een auto.
Daarna een vrouw die boven haar hoofd
een zak zwaait als dagboek van een leven.
Zij die de kazernes hebben opgedoekt,
die tot de zandzakken toe hebben weggedaan,
vanwege de wetten van de markt,
vanwege andere, lucratievere zandlopers,
betuigen hun medeleven,
dissen hun fabeltjes op
met een brandschone knoop in hun zakdoek.
Ze kennen het liedje nog
dat vorig jaar opklonk toen de zon doldraaide.
Ja, nu haasten ze zich om in elke lade te kijken,
om woorden te vinden die beschutten
tegen gefluisterde daden, met de hand op het hart
en hun elleboog stevig geplant op het bloedend dossier.
Ach, hoe vreemd is het en hoe wreed
het woord uit te spreken dat, in de liefde,
vaak al bij de eerste blik vlam vat
en dat nu schalt als
enig leidmotief van het excuus:
onvoorspelbaar.

Dit gedicht gaat niet over de recente aardbevingen of over de oorlog in Oekraïne, al had het gekund. Nee, het gaat over de grote overstromingen van juli 2021 waarbij in Nederland Valkenburg onder water liep, maar die in België behalve veel meer schade ook doden tot gevolg hadden. Maar het gaat vooral over tekortkomingen. Tekortkomingen van een overheid die de veiligheid van haar burgers jarenlang had veronachtzaamd ten gunste van een florerende markt, die veiligheidsmaatregelen slechts als kostenpost ziet.

Maar het gaat ook over de ontoereikende taal als diezelfde falende overheid de mensen een hart onder de riem denkt te steken. ‘Wat betekent een schouder die uit woorden bestaat / als de wereld op haar grondvesten schudt’ vragen de eerste regels. Het is natuurlijk een retorische vraag. Want aan zulke woorden heb je niets. Net zo min als aan het woord waarmee de verantwoordelijken hun falen menen goed te praten: zo’n ramp is nou eenmaal ‘onvoorspelbaar’. Wat een leugen in het kwadraat is. Te weinig zandzakken, ic-bedden, politie of opvangplekken. Dáár gaat dit gedicht allemaal over, want het laat zich niet opsluiten achter de tralies van één thema.

De onmacht van het woord krijgt in deze bundel trouwens nog een bijzondere tegenhanger in het prachtige gedicht ‘Still standing’. Dat handelt over de veel te lange sluiting van theaters, concertzalen, musea en andere cultuurhuizen ten tijde van de coronalockdowns. Een man gaat naar het theater om er zijn nieuwe reeks optredens te beginnen, maar hij staat in een lege zaal. Het gebouw is gesloten. Desondanks besluit hij om zijn teksten toch voor te lezen, eerst rustig maar al snel verheft hij zijn stem, alsof er buskruit in zijn woorden zit, want…

Wie weet? Soms kan poëzie sloten laten springen.
Dat is wat nu gebeurt.
De kleine luchtstroom die de straat bereikt
lokt de passanten, die nu langzaam binnenstromen,
gaan zitten en de schelpen
van rood fluweel openslaan.
Geen enkele beweging meer.
De man zelf blijft heel even zwijgen
en die eerste stilte, voor een verzameld publiek,
kent slechts één wet, het geluk
haar samen te doorbreken,
en opeens barst ze open als een lied.
Ja, eindelijk wordt het gehoord –
alvast dat ene, rebelse woord.

De twee geciteerde gedichten hebben qua chronologie en actuele thematiek niets met elkaar te maken. Maar hoe fraai verwoorden ze macht en de onmacht van de taal. Aan de ene kant de onbeholpen machthebbers voor wie de taal niet werkt, een door te prikken ballon is. En aan de andere kant de krachtige taal van de dichter, die sloten kan losbreken, deuren kan openen en zalen doen vollopen.

Ik weet het, het is slechts een filosofische waarheid. Want in de echte wereld voert slechts één taal de boventoon: de verkeerde.

Jan de Jong

Carl Norac – L’envers des circonstances / De keerzij van de toestand. Vertaald door Katelijne De Vuyst en Christina Brunnenkamp. Maelström Reevolution, Bruxelles / Poëziecentrum, Gent. 240 blz. €18,00.