Plaatst u alstublieft een reddingsboei op mijn graf. Je weet maar nooit

Op 14 april 1945 ontruimden bewakers het Duitse concentratiekamp Flöha en werden de gevangenen gedwongen tot een dodenmars richting Theresienstadt. Op 6 mei 1945 vluchtten de bewakers; op 8 mei bereikten de gevangenen eigener beweging het intussen bevrijde kamp Theresienstadt. Op 4 juni meenden twee Tsjechische geneeskundestudenten met literaire belangstelling in het kamphospitaal de Franse dichter-romancier Robert Desnos te herkennen. Desnos bevestigde hun vermoeden met grote vreugde. Hij had tyfus en was er slecht aan toe. Helaas mochten de goede zorgen van de studenten niet meer baten: op 8 juni 1945 stierf Desnos, een maand na de Duitse capitulatie en ruim een jaar na zijn arrestatie in Parijs.

Robert Desnos werd in 1900 in Parijs geboren. Al in 1918 – hij bestond toen van het uit het Engels vertalen van prospectussen van farmaceutische ondernemingen – debuteerde hij met de publicatie van enkele gedichten. Ongetwijfeld was hij onmiddellijk nadat dada Parijs had bereikt dadaïst geworden, ware het niet dat hij in die periode zijn militaire dienstplicht vervulde in het Marokkaanse Fez en van niets wist.

Toen hij terug was in Parijs was het Franse dadaïsme al uitgewoed en maakte het plaats voor de surrealistische beweging. Enthousiast sloot Desnos zich daarbij aan; het is niet overdreven om te stellen dat hij er een van de grondleggers en vormgevers van was. Uit zijn periode als een prominent lid van de surrealistische beweging stamt het gedicht ‘Onder dekking van de nacht’, gepubliceerd in 1926 in de bundel Aan jou, die geheim bent.

Dit mooie gedicht is tevens het titelgedicht van de recent bij Uitgeverij Vleugels verschenen verzamelbundel met een uitgebreide selectie van Desnos’ poëzie, oorspronkelijk gepubliceerd tussen 1923 en 1944. Die selectie op zichzelf telt ruim 70 gedichten en zo’n 140 bladzijden. Vertaler Jan Mysjkin schreef een bijna 40 pagina’s tellend, hoogst informatief nawoord, waaraan voor deze recensie veel is ontleend.

Aan het eind van de jaren 1920 leidde André Breton de surrealisten met straffe hand. Hij beklemtoonde dat het niet zozeer (meer?) ging om een surrealisme als revolutie, maar om een surrealisme in dienst van de communistische revolutie. De surrealist was een communist en wie niet communist was, kon geen surrealist zijn, aldus Bréton en zijn medestanders. De Franse Communistische Partij waardeerde dat overigens nauwelijks, want zij zag in het surrealisme van de realiteit losgezongen artistieke decadentie en zeker geen proletarische kunst, laat staan een agitprop-kunst die het proletariaat op de been kon brengen.

Desnos moest van Bretons eis van collectieve politieke discipline niets hebben en liet dat duidelijk merken. In 1930, toen Breton c.s. het Tweede Manifest van het Surrealisme publiceerden werd hij uit de beweging gezet. Desnos riposteerde met zijn eigen Derde Manifest van het Surrealisme, Breton klerikalisme en repressieve orthodoxie verwijtend.

Aan de lezer om te ontdekken of Desnos’ poëzie wezenlijk veranderde nadat hij uit de surrealistische beweging was gezet. Ik meen van niet. Af en toe gebruikt hij traditionele vormen en metrums, maar dat deed soms ook al vóór 1930. Omdat hij een aardige baan bij de radio kreeg en daar (ook) gedichtjes voor kinderen voor schreef, vormden die een nieuw onderdeel van zijn werk. Maar typische Desnos’ technieken, zoals het op het hun kop zetten van uitdrukkingen, spelen met homoniemen en opvoeren van verrassende, op het eerste gezicht ‘niet kunnende’ metaforen, die bleven zijn werk kenmerken.

In 1930 nam Desnos afscheid van de drugs, die hij in het daaraan voorafgaande decennium in zorgwekkende hoeveelheden had geconsumeerd. Veranderde zijn herontdekte nuchterheid zijn poëzie? Opnieuw meen ik van niet. Weliswaar stonden zijn drugsjaren (ook) in het teken van zijn hevige, maar niet-beantwoorde liefde voor de chansonnière Yvonne George en zijn zij en zijn liefde het thema van veel gedichten, maar toen hij kort na 1930 – Yvonne stierf in 1930 – verliefd werd op Youki Foujit, bleef de poëzie die hij aan haar en zijn liefde voor haar wijdde zonder meer direct herkenbaar als van Desnos. ‘Kwel mij niet’, scheef Desnos enkele keren in gedichten, gericht aan Youki. Youki was, in tegenstelling tot Desnos, van de vrije liefde, vandaar. Mysjkin maakt aannemelijk dat sommige kwellingen Desnos echter welgevallig moeten zijn geweest, vanwege diens masochistische lustgevoelens.

Als het niet waar is, is het toch mooi gevonden, aldus een Jiddisch gezegde. In het overlijdensbericht in Les Lettres Françaises van 11 augustus 1945 werd een gedicht afgedrukt, waarover werd verteld dat Desnos het in zijn laatste uur aan Tsjechische verplegers dicteerde en opdroeg aan Youki. Mysjkin toont aan dat het om een mooi gevonden onwaarheid gaat. De oorspronkelijke tekst komt uit een gedicht uit 1926 (opgenomen in deze bundel). Dat gedicht verscheen later in een Tsjechische vertaling en die vertaling is in 1945 weer terugvertaald in het Frans. Vertalen is geen exacte wetenschap: de laatste Franse versie verschilt zodanig van de oorspronkelijke, dat je zou kunnen denken dat het om verschillende twee gedichten gaat. Die gedachte werd in 1945 kind van de wens.

Onder dekking van de nacht is een hele mooie bundel. Voor wie nog onbekend is met werk van Robert Desnos: laat je verrassen! Mijn Frans is te gebrekkig om een oordeel uit te spreken over de kwaliteit van Mysjkins vertaling, maar diens reputatie laat geen ruimte voor twijfels. Uitgeverij Vleugels heeft wederom gezorgd voor voorbeeldige vormgeving.

Hans van der Heijde

Robert Desnos – Onder dekking van de nacht. Vertaling en nawoord Jan H. Mysjkin. Vleugels, Bleiswijk. 206 blz. € 26,90.

Te koop bij de betere boekhandelaar of direct bij de uitgever