De Vlaamse uitgever Julien Weverbergh is gisteren op 92-jarige leeftijd overleden. Hij werkte eerst bij uitgeverij Manteau waarvan hij directeur werd, maar richtte in 1986 zijn eigen uitgeverij Houtekiet op. In de Nederlandstalige letteren is hij vooral beroemd geworden dankzij Jeroen Brouwers met wie hij gebrouilleerd raakte (en het later weer goedmaakte). In het artikel ‘J. Weverbergh en ergher’ (1976) in Maatstaf maakte hij gehakt van de uitgever die ook boeken over ufo’s schreef.

Zo sprak ik dus tegen J. Weverbergh, sprekende dat zijn scheppend werk inderdaad niet zozeer geschapen alswel geschept was, daar het flinkdeels bestond uit imitaties en niet minder flinkdeels uit plaksels. En overigens, zo hoor ik mij nog spreken en ook wel zo zie ik het mij nog neerschrijven, viel het niet te lezen, zó abominabel, zo niet ook maar bij benadering te schetsen, slecht is het woord niet, onbestaande is het woord, zo on, zo oer-on was het Nederlands waarvan J. Weverbergh, leraar, zich bediende en overigens tot op dees dag, nu hij uitgever is, zich bedient. J. Weverberghs woordenkeus en zinnenbouw, – liever omschrijf ik het zo, dan het ‘Nederlands’ te noemen, – was en is opnieuw een collage: van ‘elementen’ als daar zijn plat Antwerps, zeventiende eeuws, Marols, Brussels, Aalsters, Frans, Roemeens, kleuters, bekakt, Prlwytzkofskys, jargon, bezemsteels en nog zo het een en ander, maar vooral van gemakzucht, slordigheid, onaandachtigheid, oninteresse en schouders ophalen, – dit alles uitgestort in een emmer, omgeroerd, en vervolgens over zijn collages uitgesmeerd als een alleen, misschien, met dynamiet daarvan te verwijderen vernis, het patina van het kunstenaarseigen, zogezeid, dat ieder kunstwerkje toch wel een beetje moet bezitten.

(Zie ook dit interview met Jeroen Brouwers door Frank van Dijl uit 1977 waarin op de affaire wordt ingegaan)

Daardoor is het wat onderbelicht gebleven dat Weverbergh in de jaren zestig tot de auteurs behoorde die wat revolutionairs wilden bereiken in de Vlaamse letteren (zie daarvoor ook Hugo Brems) en polemische tijdschriften oprichtte als BOK. In 1987 verscheen nog een keer BOKelf waarbij de eerste auteur die op het omslag genoemd wordt Jeroen Brouwers is.

Ook op een andere manier was Weverbergh met de Nederlandstalige letteren verbonden. Hij was de schoonvader van dichter Jotie T’Hooft (1956 – 1977).

In 1969 interviewde Fernand Auwera de schrijver, in 1985 de uitgever. Auwera vraagt waar de schrijver is gebleven.

Ik schrijf nog wel, maar ik publiceer niet meer, omdat ik vind dat in mijn positie en met het soort werk dat ik schrijf publiceren deontologisch niet verantwoord is. Maar ik houd wel een boek bij, ik zal het niet direct een dagboek noemen, meer een tekst in het genre van Puin. Ik zal nu al wel ongeveer duizend pagina’s hebben. Hoofdzakelijk herinneringen. Ik heb het allemaal opgeschreven zonder de bedoeling er ooit een letter van te publiceren, maar nu begin ik wel te spelen met de idee er fragmenten uit te publiceren zodra ik op rust ga.