Jongstra’s ‘mijn’

In de kleine autobiografische roman Diepte! (2013) beschreef Atte Jongstra zijn fascinatie voor gaten in allerlei vormen en betekenissen. In zijn nieuwe essayboek, Hemelwortels, wordt dat onderwerp, euh, verder uitgediept. Omdat hij daarbij vertrekt van dezelfde jeugdherinnering – een onverklaarbaar gat dat plots ontstond in zijn geboortedorp – en omdat de wijze waarop de schrijver zijn onderwerp behandelt vergelijkbaar is, zou je dit nieuwe boek als een addendum bij de roman kunnen beschouwen, al vallen de essays ook wel los te genieten.

Eigenlijk verschilt de aanpak in deze essays niet zo heel erg veel van die in de roman. In beide boeken wordt een begrip als uitgangspunt genomen. In Diepte! is dat ‘het gat’, in Hemelwortels ‘het ondergrondse’. Dat wordt vervolgens letterlijk genomen en onderzocht (zo is er erg veel aandacht voor mijnbouw en mijnwerkers in dit boek), maar het functioneert ook als een metafoor die op heel veel verschillende manieren wordt ingevuld. Alle weetjes – het ene nog onbenulliger dan het andere – en alle anekdotes die aan bod komen, worden uitvoerig geïllustreerd met behulp van al dan niet met fotoshop bewerkte plaatjes en krantenknipsels, en ‘onderbouwd’ met talrijke niet altijd even betrouwbare noten. De wortels uit de titel (vergelijkbaar met de zich volgens een onduidelijk patroon vertakkende mijngangen) zijn dan weer een deuleuziaanse aanduiding (het rhizoom) voor de gehanteerde werkwijze: de onderwerpen die behandeld worden, zijn niet logisch maar associatief met elkaar verbonden; de gedachtegang verspringt van het ene idee op het andere. En door dat alles heen schemert vooral een zoektocht naar het ik van de auteur (het begrip ‘mijn’ krijgt op die manier een extra lading). In die zin graaft Jongstra met dit boek eigenlijk in de eigen onderliggende lagen van zijn persoonlijkheid, waardoor de hele exercitie iets freudiaans krijgt.

Dat levert, zoals steeds bij Jongstra, opnieuw heel wat leesplezier op, want hoe prettig vertelt Jongstra al die wetenswaardigheden, en hoe virtuoos weet hij van het ene onderwerp op het andere te springen! Na lectuur van dit boek ben je heel wat wijzer over gebruiken in de mijn, maar ook bijvoorbeeld over (nep)grotten, het ondermaanse en het hiernamaals, maar uiteindelijk – geheel tegen de hedendaagse trend van het autobiografische proza die de Nederlandse literatuur domineert in – helemaal niets over de auteur. Die blijft, hoe grondig wat hem obsedeert aan systematisch onderzoek onderworpen wordt, verborgen achter een netwerk van taalspelletjes en met elkaar verwante thema’s. En hoewel deze teksten als essays gepresenteerd worden, is het duidelijk dat de grens tussen feit en fictie heel vaak erg flou wordt en dat dit essays zijn in de zin zoals de naamgever van het genre, Michel de Montaigne, ze bedoeld heeft: letterlijk uiterst persoonlijke beschouwingen. Een prachtig voorbeeld is de hilarische noot 333 waarmee het vermoeden gestaafd wordt dat Cervantes een bepaalde tekst van ene De la Peunte gekend moet hebben: ‘Moet ik keihard bewijs leveren voor deze associatie, dan wijs ik op het feit dat de Amerikaanse onderneming Cervantes Construction is gevestigd in La Puenta, nabij Los Angeles.’ Dat zegt iets over de manier de geest van de auteur functioneert, en dus ook hoe (postmoderne) literatuur werkt; over de werkelijkheid of de waarheid zegt het niets, tenzij dat de werkelijkheid en de waarheid een kwestie van talige constructie zijn.

Carl De Strycker

Atte Jongstra – Hemelwortels. Avonturen van een lijder. Essays. AFdH, Enschede. 226 blz. € 24,50.