Hoe obscuur wil je het hebben?

‘Je moet wat rechter gaan zitten’, zegt de vriendin van Atte Jongstra ergens in diens nieuwste boek Ecologieën. ‘Op deze manier krijg je een schrijversbochel’. Ofwel een schrijverskromming, zoals ook wijlen Simon Vinkenoog die had. Het gevolg van een leven van onderzoek en het schrijven zelf. Een ‘Ziekte der geleerden’, stelde Willem Bilderdijk in 1807 vast. Maar Jongstra wil niet aanmatigend zijn. ‘Ik ben zelf geen geleerde, dit Album der Natuur is er het beste bewijs van’. Maar het ‘letterzwoegen’ hebben de twee beroepsgroepen wel gemeen. En dus het risico op vervorming.

De afbeelding op het voorplat van Jongstra’s nieuwste, door Martien Frijns bijzonder fraai vormgegeven boek, doet even haperen. De vis met in plaats van een rugvin een handje dat een ‘heideborsteltje’ vasthoudt, afkomstig uit Ulisse Aldrovandi’s Monstrorum historia (1667), doet je opveren uit je lezerskromming. Bekend? Het ligt anders. Het herinnert enigszins aan het peper- en zoutstel, dat het uitgangspunt vormde voor Charlotte Mutsaers’ bundel Zeepijn uit 1999. Een vis met op zijn rug niet alleen potjes voor zout, peper en mosterd, maar ook een geschilderd dennentakje. Mutsaers vond de toevoeging van het dennentakje hoogst opmerkelijk en bracht na intensief onderzoek talrijke verhalen bijeen, die een verband suggereren, ja aantonen, tussen dennen (pijnbomen) en de zee.

Niet alleen Jongstra’s vis, maar zijn complete Ecologieën kennen een zekere verwantschap met Mutsaers’ literaire naspeuringen, overtuigingen en aandacht voor schepsels en gedragingen, die anderen te onbeduidend voor woorden vinden. Niet dat Zeepijn en Ecologieën naast elkaar gelegen hebben, verre van, maar ze hebben wel een blik gemeen, die wars is van status quo en volgzaamheid. Welbeschouwd gaat het om hun beider oeuvres, waarin ook afbeeldingen en uitweidingen onmisbaar zijn: ‘Alles is vermengd met overhangend lover, wendingen, pauzenummers en terzijdes’. Als Jongstra gevraagd wordt om te gaan wandelen, kun je niet verwachten dat hij zijn onderzoeksattitude thuis laat. Waarschijnlijk kom je met hem wandelend niet ver. Al na een paar stappen zijn er al weer zo veel opmerkelijkheden, ongerijmdheden en intrigerende rariteiten in zijn blikveld gekomen, dat de loopgenoot wel alleen verder zal moeten.

Zo stel je je Atte Jongstra, wandelend door de wereld, voor. Niet pas na lezing van Ecologieën, maar wel vooral na publicatie van dit boek, dat volgens de uitgever beschouwd kan worden als het natuurlijke vervolg van De ontgroende mens. Vergeten we voor het gemak even werk als Worst en Groente, dat ook al op basis van die grondhouding vorm kreeg.

Niet zozeer ingrediënten of tuinbouwkundige termen, vormen nu de ruggengraat, maar de menselijke drang en behoefte om de natuur te doorgronden, er van en mee te leven, zelfs er geheel in op te gaan. Om daar een min of meer samenhangend geheel van te maken – Zeepijn kreeg ook een literaire rode draad ingeweven –, heb je de fictie nodig, waarvan Jongstra zich moeiteloos bedient. Al is het steeds de vraag waar die is toegepast en waar niet. In voorgaande eeuwen leefden dusdanig veel goedbedoelende half-geleerden, quasi-deskundigen, dat je snel aan je oordelend vermogen gaat twijfelen. Verifiëren is een ondoenlijke opdracht. En juist dat maakt zulk werk heel aantrekkelijk. Ook omdat Jongstra, net als Mutsaers destijds, zichzelf er een (deels fictieve) rol in heeft toebedeeld, soms fronsend, dan weer lachend of genietend. Ware levenskunst, die coronabestendig maakt, tenminste waar het gaat om bestaansinvulling.

Lezend in Ecologieën, duidelijk met graagte geschreven in een taal waarin talrijke archaïsmen de aangehaalde en beschreven wonderbare personages extra reliëf geven, denk aan tijdsgewricht, weggevloden, minverzegeling of spiervreugde, kom je al snel in een vroeg-eeuwse stemming. Het was een tijd waarin nog maar heel weinig vaststond en al helemaal niets vastlag. Godvruchtig verblijf in holle bomen, naakttuinieren, trefzekere blikseminslagen, you name it, Jongstra heeft er de vinger op weten te leggen. Waar heb je anders ook archieven voor?

Natuurlijk bestond eeuwenlang de onverbiddelijkheid van de kerk, die dwarsdenkers met graagte en plezier de voet dwarszette, ze zonodig van kant maakte, maar de mens die over een ware overtuiging beschikt krijg je niet snel stil. Geldt ook voor Jongstra, die zoekt, onderzoekt en verzamelt met een drift, die geregeld doet denken aan het door J.J. Voskuil onsterfelijk geworden Beerta-instituut, waar ook geen bedrukte papiersnipper ongerubriceerd werd gelaten, onder het motto straks zul je prompt zien dat je dit nodig hebt.

Niet te missen in Ecologieën zijn de portretten van de ideologische gras-eters Eusebio Santos en J.R.B. Branson – voorvader van Virgin-oprichter Richard Branson – die er de oplossing van het wereldvoedselprobleem in zagen (‘They Can’t Ration These’), maar meteen tot de orde werden geroepen door het toen al gezaghebbende tijdschrift Nature (‘Een fatale aanslag op het darmsysteem’). Bransons publicatie Grass for all heeft, even voor alle duidelijkheid, niets met wiet te maken.

Voor Jongstra’s werk, lang gepresenteerd onder de ietwat aanvechtbare noemer roman, maar nu dus als album, moet je behalve een antenne, ook tijd hebben. Elk hoofdstuk van dit literair-absurdistisch universum verdient op zijn minst enige vooroorlogse aandacht, dan pas gaan de grote en kleine knutselaars, de onderzoekers der aarswormen, de glaspatiënten, groepszielzoekers en de kenners van de druïdentaal voor je leven. Is dat onvoldoende het geval dan kun je zijn benadering gemakkelijk verslijten voor oubollig of gewoon flauw. De uiteenlopende varianten van absurdisme zijn nu eenmaal niet aan iedereen besteed.

Hedendaagse wetenschappers hebben zo hun empirisch vastgestelde zekerheden, maar daarbuiten of zelfs daarbinnen, is altijd nog wel iets te vinden, dat schuurt. ‘Machtig goochelwerk’, noemde Jongstra’s studievriend D, specialist historische taalkunde, diens opvattingen over taaloorsprongen. En dat terwijl Jongstra zelfs werk van Leo Vroman er voor had doorgrond (‘Alles is vaak in alles bij hem’), alsmede marginale voetnoten (‘Hoe obscuur wil je het hebben?’) in een essay van J.R.R. Tolkien over Beowulf. Kortom, zulke literatuur verfrist het denken dat voor anderen onbereikbaar blijft.

André Keikes

Atte Jongstra – Ecologieën, een album der natuur. AFdH uitgevers, Enschede/Doetinchem. 288 blz. € 27,50.