Deze recensie van Robinson werd voor het eerst gepubliceerd in 1976.

Heerlijke visioenen van dichtgeslagen deuren

De zeventienjarige hoofdpersoon in Doeschka Meijsings roman Robinson is een droomster. Er zou wat mis zijn als een bakvis van die leeftijd dat niet was en inderdaad blijkt het leven van het meisje Robinson in het begin nogal vol beloften te zijn. Ze is juist verhuisd met haar moeder – als zeekapitein is haar vader lange tijden van huis – en ze komt op een nieuwe school; alles ademt de blijmoedige sfeer van nieuwe inktlappen en nog smetteloze schoolagenda’s:

Deze stad was nieuw. Voorbij het stadsbos waar de school en haar moeders huis aan grensden, lag de binnenstad, knus en gezellig in elkaar getimmerd, zodat men kleine geheimpjes kon doorfluisteren. Verderop kwamen alle straten uit op een groot plein waar muziek gemaakt werd, zomerse muziek met veel zonnen die zich in het koper spiegelden.

Aan het slot van het boek worden verschillende van deze beelden herhaald – het is nu een jaar later – maar Robinson heeft nu geen deel meer aan die vrolijkheid, daar hebben de gebeurtenissen van het afgelopen schooljaar wel voor gezorgd.

Op de nieuwe school ontmoet ze Daniël, een vroegwijze klasgenoot met voor Robinson intrigerende theorieën over schuld als christelijke uitvinding om de mensen klein te houden. Robins fantasieën over zeerovers (die allemaal het gebruinde gezicht van haar vader hebben) vinden hierin voeding, al is ze er zich niet zo van bewust. En een lerares, die de rector durft te brutaliseren, Johanna Freida (‘de naam voor een schip’) is dan natuurlijk een voor de hand liggende idool voor Robinson, die door deze vrouw dan ook ‘heerlijke visioenen van dichtgeslagen deuren en woedende anarchisten’ krijgt. De zaken nemen voor Robinson echter een fatale wending wanneer haar vader met Kerst thuiskomt en bij toeval Johanna Freida ontmoet: de kapitein en de ‘anarchiste’ gaan een liefdesverhouding aan waarin voor Robinson geen plaats is, althans: zo voelt ze het.

Ik kan niet anders zeggen dan dat Robinson een knap en zorgvuldig geschreven roman is, misschien zelfs wat al te zorgvuldig: Doeschka Meijsing is niet krenterig geweest met het gebruik van beelden: het uiteindelijke vereenzamingsproces bij Robinson wordt bijvoorbeeld beschreven als een zich opstapelen van ijskristallen, terwijl ze nog in hetzelfde hoofdstuk een natuurkundeles heeft gehad over kristallisatie en haar vader en Johanna Freida elkaar op het ijs ontmoet hebben. En dat is allemaal bij elkaar toch wel een beetje te veel van het goede.

Everhard Huizing

Doeschka Meijsing – Robinson. Querido, Amsterdam.

Deze recensie verscheen in een dubbelrecensie met een verhalenbundel van Gerrit Krol in het Nieuwsblad van het Noorden op 4 juni 1976.