Tussen platborstige tweedrachtzaaisters en pokdalige ploegbazen

De verhalen uit Schrikkeljaar, het debuut van Anka Hashin, tonen een grove wereld van uitersten, waar niet veel plek is voor fijnzinnigheid en nuance. Het voelt een beetje alsof iemand met zevenmijlslaarzen door de verhalen heen wandelt. De personages zijn meer karikaturen, metaforen of sprookjesfiguren dan mensen van vlees en bloed. Volgens het omslag zijn de verhalen geïnspireerd door grootmeesters als Tsjechov, Gogol en Kafka, maar omslagen blazen soms wat hoog van de toren.

De meeste verhalen spelen zich af in Russische plaatsen en landschappen, en komen niet erg hedendaags over, al kun je ook zomaar een verdwaalde jacuzzi tegenkomen. De landschappen worden niet bepaald geïdealiseerd: ‘Scar keek naar het panorama van het industriële Arschloch, dat zich recht voor zijn neus uitstrekte. Nu de kleurrijke herfst was aangebroken, leek de lelijkheid van de stad nog tientallen malen erger te zijn dan normaal.’ Er wordt gesproken van armoedige Lada’s, stoffige wegen, of eindeloze rijen identieke betonblokken.

Wie woest is over alle censuur die zelfs dode schrijvers tegenwoordig opgelegd krijgen in verband met beledigende of seksistische uitspraken, kan, wonderlijk genoeg, bij dit debuut zijn hart ophalen: ‘Pokdalige ploegbaas’, het ‘vuige wijf’, een schoonmoeder die wordt omschreven als ‘tientonner, gezond als een werkpaard’, ‘blondje’, de ‘roodharige’, ‘huilkind’, de ‘oude heks’, ‘waardeloze kroost’, een ‘zwangere’ die haar ‘buikbewoner’ toespreekt, en zo kan ik nog wel even doorgaan. In de beschrijvingen moeten vooral de vrouwen het ontgelden. Als een van de personages thuiskomt, ziet hij hoe zijn vrouw de was ophangt in de tuin: ‘Ze was platborstig en grauw, met krulspelden in haar haren – net een haveloze koningspoedel.’ In ‘Liefdespriesteressen’ wordt de vrouw neergezet als schaamteloze verleidster, tweedrachtzaaister, en is de man net een klein kind: ‘Zwaai met een snoepje voor zijn neus en daar gaat ie.’

Af en toe zijn de beschrijvingen zo absurd dat ze hilarisch worden: ‘Maroesja Serafimova was zo’n soort van landelijk herkenningspunt. Het aantal bezoekers dat door haar kwistige schaamspleet ontvangen werd, overtrof ruimschoots de aanvoer door de poorten van het dorpshuis.’ Regelmatig is het ook ronduit platvloers: ‘De dochter van de majoor zat op hem zoals een schele Aurora op een zegewagen. Haar bezwete meloenen sloegen wellustig in zijn gezicht’. Dit zijn overigens steeds geen uitspraken van personages, maar van de vertellers zelf, naar wie je in de loop van de verhalenbundel wel steeds nieuwsgieriger wordt: wie steekt, of wie steken hierachter?

Nee, heel genuanceerd is het allemaal niet en hoop op enige karakterontwikkeling is er ook niet. Het motto van Goethe is in dat opzicht veelzeggend: ‘Als God mij anders gewild had, zou hij mij anders gemaakt hebben.’ Personages gedogen elkaar, staan elkaar naar het leven, bedriegen elkaar of snijden elkaar desnoods in stukken. Veel personages zijn zwaarmoedig en slepen zich door een zinloos leven. Een verademing is het als er soms een glimpje positieve wilskracht doorklinkt, zoals in ‘De kapitein’, waarin het een jongen lukt aan het bedrog van zijn vader te ontsnappen: ‘Als kapitein van zijn wil sprong hij in het water en zwom de duisternis in.’ Ook de liefde wordt niet geschuwd, maar is nogal ruw en platvloers: ‘In het licht van het naderende hoogtepunt explodeerde Ilyushin: “Mijn aardappelmuze, ik hou van jou, alleen van jou!”’

Terwijl de personages behoorlijk statisch zijn, zijn de verhalen zelf absoluut dynamisch door een flink tempo en bizarre wendingen. In een paar zinnen kan de wereld ineens op z’n kop staan. In alle verhalen komen flink wat dialogen voor, die net als de personages en gebeurtenissen meestal nogal grof zijn. Ook nemen de verhalen soms mythische proporties aan: een man krijgt een verhouding met een vis, en rivieren roepen regelmatig associaties op met de Styx. Soms wordt zelfs expliciet naar sprookjes verwezen: ‘Het land werd bedekt met een laag sneeuw, als een rijk geborduurde plaid van parelmoer en gouddraad. Zelfs de meest armoedige hutten waren nu vrolijk versierd en leken op de gemberhuisjes uit de sprookjes van Hans Christian Andersen.’

Al met al valt er best wat te beleven in Schrikkeljaar, maar de uitvergrotingen en bombastische stijl kunnen je na een paar bladzijden gaan tegenstaan en je doen snakken naar fijnzinnigere reflectie en wat meer nuance.

Dietske Geerlings

Anka Hashin – Schrikkeljaar. Vrijdag, Antwerpen. 224 blz. € 22,50.