De spanning tussen geest en wind

Met een beetje goede wil zou je de debuutbundel van Odile Schmidt Op falende furiën, mieren en ander leven ook vijf kleine gebundelde bundels kunnen noemen. Deze zeer op zichzelf staande afdelingen heten respectievelijk ‘Onderhevig aan een functie van x en y’, ‘Ik kan slechts falen’, ‘Mislukte liefdes of gedichten’, ‘Verzoeningsruimte’ en ‘Wereld delen’. Het zijn stuk voor stuk tamelijk hermetische maar wel evenwichtige ‘bundeltjes’ van elk acht gedichten, maar een overkoepelend thema laat zich maar lastig destilleren. Niet dat de dichter geen pogingen daartoe heeft gedaan – het tweetal ‘x’ en ‘y’ komt na de eerste afdeling nog tweemaal terug – maar ook die gedichten gaan verder hun eigen onafhankelijke gang. En dat brengt me meteen bij de kracht van deze bundel(s) en deze gedichten. Ze delen zowel een verraderlijke helderheid, als een complexe wereld daarachter. Het derde deel is misschien nog wel het concreetst, getuige gedichten als:

Naakt

Bij de geboorte van Liberté zit ik in een bevallingsbad
lees Jacques le fataliste van Diderot, luister naar Klezmer
groene waterslangen, grijze plastic wanden
piepkleine babykamer, geel geverfd
éénhoog met steile trap

denk het water helpt niet
sta op
au
zak weer in bad

hoe hij op een krukje achter me zit, ik op hem leun
de vroedvrouw met mobiel een andere bevalling begeleidt
mijn zus haar aanwijzingen herhaalt om te persen
hoe het kind onder water zwemt
rustig naar boven drijft, ademt
grote wijde ogen

Hoe realistisch wil je het hebben, denk je vanaf regel drie. Maar daarvóór is het al gebeurd. Want het is natuurlijk een absurde situatie: een vrouw in barensnood zit klaar om te bevallen en leest intussen Diderots Jacques le fataliste en son maître, een chaotische, filosofische en humoristische roman van dik tweehonderd jaar geleden. En ze luistert naar Klezmer, de oude Jiddische muziek, bedoeld om feestelijke gelegenheden mee op te luisteren. En dan heet het kind ook nog Liberté. Twee regels zo boordevol symboliek dat dat het hele vervolg van geboorte tot babykamer nog slechts triviaal lijkt.

In een ander gedicht verbindt ze de symboliek aan de dichtkunst:

Het Helderse brein

Je kunt niet gyroscoop en dichter in een ogenblik zijn
hoewel spraak en evenwicht buren zijn in het brein
is lyriek en doen een gewaagd huwelijk
op zee en achter dijken loopt men niet op fragiele benen
de geest kan zich niet veroorloven gelijk aan storm te zijn
met de wind mee te waaien
niet op zo’n manier flexibel
meer de gyroscoop
dan het sprakeloze van liefde
koppigheid en kalmte houden je hoofd boven water
wanneer vletten onverhoopt de dijk overgaan

Lyriek en doen vormen ‘een gewaagd huwelijk’. Lyriek en geest worden in verband gebracht met ‘fragiele benen’ en met ‘het sprakeloze van de liefde’. Het lijken allemaal boude beweringen, maar zijn ze wel zo gek? Een verhaal heeft per definitie beweging, gewoon door de voortgang van de plot. Maar een gedicht heeft geen plot, het is een statisch ding. Daarom kan juist de suggestie van beweging zo’n enorme spanning opleveren. Een gedicht kan dynamiek genereren, zonder zelf dynamisch te zijn. ‘Het Helderse brein’ van Schmidt raakt hier in slechts elf regels aan een visie die Jan Kamerbeek bijna een halve eeuw geleden al ontrolde in zijn oratie aan de UvA. Zonder het nu al te ingewikkeld te maken, komt het erop neer dat het statische van de tekst schuurt met de beweging die van de lezer verwacht wordt. Zie het gedicht als een weg en de lezer als iemand die hem af moet leggen. Een woord als ‘gyroscoop’ torst die hele betekenis met zich mee. Afhankelijk van de uitvoering (de aarde zelf is in feite een gyroscoop, maar het is ook een soort kompas) draait het ding alle kanten op. Maar behalve beweging is het toch vooral een uitnodiging tot beweging. Een gedicht uit het begin van de bundel preludeert er al een beetje op. Het heet veelzeggend ‘Scharnierpunt’ en het eindigt zo:

ik stapel met het uur ribbels in het zand
besef: ik scharnier en sleep

adem wil erop uit
meedraaien met de ander
gevuld door de wind te wendbaar

Geest (‘adem’) en storm (‘wind’) uit het eerder genoemde gedicht draaien hier nog welwillend met elkaar mee, maar al snel blijkt de wind ‘te wendbaar’. Wat hier nog aftastend wordt voorgesteld, ontpopt zich in ‘Het Helderse brein’ tot een niet te overbruggen tegenstelling. Het is de tegenstelling tussen het statische en het dynamische wat deze gedichten zo spannend maakt.

Met Op falende furiën, mieren en ander leven heeft Odile Schmidt een sterke, boeiende bundel afgeleverd. En misschien wel vijf.

Jan de Jong

Odile Schmidt – Op falende furiën, mieren en ander leven. De manke god, Den Helder. 80 blz.