Poëzie als groepswerk

Ruth Lasters trad in september vorig jaar terug als stadsdichter van Antwerpen. De reden daarvoor haalde destijds ook de Nederlandse kranten. Nou ja, een paar dan. Haar gedicht ‘Losgeld’ werd door de Antwerpse schepen voor cultuur geweigerd, omdat het haar eerder een politiek manifest leek dan een betamelijk stadsgedicht.
In ‘Losgeld’ schreef Lasters, die behalve dichter ook lerares in het beroepsonderwijs is, over de tweedeling in het onderwijs, waarbij leerlingen die een vak leren worden achtergesteld ten opzichte van jongeren die zich voorbereiden om naar het hoger onderwijs door te stromen. In Vlaanderen worden zij aangeduid met A- en B-opgeleiden, wat weliswaar staat voor ‘Algemeen’ en ‘Beroeps’, maar wat toch een soort rangorde suggereert die pijn doet. Het is een probleem dat ons in Nederland niet geheel onbekend voorkomt. Over haar besluit om het stadsdichterschap op te geven, schreef Lasters: ‘Als de stad zelfs een onderwijsgedicht weigert dat de discriminatie van duizenden jongeren aankaart, is het voor mij zonneklaar dat de stadsgedichten louter als promo dienen voor de stad en niet als uiting van cultuur en literatuur. Ik ben geen promoschrijver. Ik ben een dichter en literair auteur. En daarnaast ben ik ook een leerkracht die het leed, veroorzaakt door het elitarisme van ons onderwijssysteem, al zo vaak vaststelde bij tal van jongeren. Ik zie het als mijn taak als auteur-leerkracht om hier iets mee te doen.’ Klare taal, lijkt me.
Het gedicht ‘Losgeld’ is inmiddels opgenomen in Lasters’ jongste bundel Tijgerbrood. Het is een tamelijk lang gedicht en het begint zo:

Olie-, oliedomme staat die leerlingen vanaf twaalf jaar
nog altijd letterlijk met A labelt of B. Welkom in het middelbaar!

Aan Vlaanderen een vraag: wanneer ligt de maatschappij
volledig plat? Is dat wanneer de notarissen en de senators staken?
Of als de loodgieters, de bakkers en de havenarbeiders niet opdagen?

Ah, inderdaad! Het land ligt op zijn gat als de dakwerkers nakateren,
als alle winkeliers hun schup afkuisen, als de onthaalmoeders
de luiers zelf aandoen, als koks hun kat sturen naar Nam Fong,
Mister Spaghetti en naar alle internaten.

Het gedicht benoemt een aantal technische vaardigheden (Lasters schreef ‘Losgeld’ samen met haar leerlingen) die hoogopgeleide theoretici met geen mogelijkheid zouden kunnen uitvoeren. Waarna de vraag naar A of B, theoretisch of praktisch, slim of dom nogmaals gesteld wordt.

En wie is nu het slimst, iemand die weet waar de Aconcagua ligt
(vraag uit De slimste mens ter wereld) of wie het hele stroomschema
kan tekenen en uitvoeren voor een schoolkeuken, het Sportpaleis,
Wetstraatvergaderzalen? Iemand die weet
hoeveel een flamingo weegt of iemand die een tillift kan bedienen
zonder dat de bomma valt op koude tegels voor het licht uitgaat?

Wij moesten maar eens over A- en B-ministers praten. Dan zouden ze
misschien verstaan hoe het aanvoelt. Alsof wij tweede keus zijn,
alsof een vak leren slechts een plan B kan zijn
voor als de A-richting iemand niet ligt, niet gaat.

Het is een gedicht dat de vinger op de zere plek legt, dat tot nadenken stemt, zoals goede gedichten dat doen. Maar het is ook een gedicht dat de actualiteit ontstijgt, dat de tweedeling in het onderwijs achter zich laat. Het gaat over omgang met het onbekende, bewustwording van het ongeziene. En relativering van het eigene en het bekende. En het gaat over ongelijkheid en onrecht die iedere lezer op zijn eigen leefomgeving kan leggen en die tot nadenken dwingt. Een gedicht, kortom, dat doet waar poëzie voor bedoeld is.

‘Losgeld’ eindigt in de beste traditie van een literaire aanklacht, een genre waarin vooral de Zuid-Nederlandse literatuur meester is. Lees de Reinaert, lees De leeuw van Vlaanderen. En lees het slot van ‘Losgeld’ van Ruth Lasters:

Straks vraagt gij, Vlaanderen, nog losgeld
voor het woord ‘intelligent’ dat gij al eeuwenlang gegijzeld houdt,
alleen voor quizzers reserveert, voor dokters, architecten,
wetenschappers, voor mevrouw Michiels en advocaten.

Terwijl wij, trappenmakers, de hellingsgraad berekenen,
de ideale afstand tussen de treden. Kunt gij dat, Vlaanderen?
En weet gij alles, zoals wij, mecaniciens, over de juiste
spanningskracht op bouten van de nokkenas
of hoe de distributieriem vervangen dient voor een perfecte
kleptiming?

Zolang gij, Vlaanderen, niet ook de vakman slim noemt
in kranten, spelprogramma’s en journaals,
zijt gij de A’s in uw naam VlAAnderen niet waard.

Een beetje pathetisch? Wellicht. Maar deze samen met haar leerlingen geschreven tekst, was in ieder geval scherp genoeg om het stadsbestuur van Antwerpen te bewegen haar te verbieden – althans niet te accepteren. Is het omdat het gedicht zelf ook al die tweedeling benoemt? ‘Gij, Vlaanderen’ impliceert immer dat wij (‘wij, trappenmakers’) niet bij Vlaanderen horen, dat wij voelen dat we niet gehoord, gezien en begrepen worden. Dat je er alleen maar bij hoort, als je bij televisiespelletjes weet ‘waar de Aconcagua ligt’. (Ik weet dat niet.)

Je kunt natuurlijk aandragen dat het misschien niet zo’n heel mooi gedicht is, maar dat is kritiek die zichzelf al meer dan een halve eeuw diskwalificeert, al sinds de Vijftigers er resoluut mee afrekenden (‘in deze tijd heeft wat men altijd noemde / schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand’). Gedichten die over lelijke dingen gaan, zijn ongeloofwaardig als ze zelf per se mooi willen zijn.

En ‘Losgeld’ laat ons nog iets zien, namelijk dat poëzie in de klas zich niet alleen hoeft te beperken tot lezen, interpreteren en, ja, genieten. Het is ook nog eens een geschikt medium om kernachtig te formuleren wat je dwars zit. Ruth Lasters doet dat in klassen waar literatuur niet eens op het curriculum staat. Gelijk heeft ze, want waarom zou haar B-leerlingen onthouden moeten worden, wat de toch al bevoorrechte A-leerlingen wel aangeboden krijgen?
Overigens: ook de andere gedichten in Tijgerbrood raken vaak aan de actualiteit. Lasters bedient zich daarbij van een duidelijke stellingname, maar ook van milde ironie en spot. Deze gedichten zijn beslist de moeite waard.

Ruth Lasters strijdt ook buiten haar poëzie tegen discriminatie van leerlingen uit het beroepsonderwijs. Ze ontvangt daarvoor later dit jaar de Arkprijs van het Vrije Woord.

Jan de Jong

Ruth Lasters – Tijgerbrood. Van Oorschot, Amsterdam. 80 blz. € 19,50.

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2013-4.