In de nieuwe rubriek ‘Uitgetekend’ laat Kees Willemen zijn gedachten gaan over de boeken die hij gelezen heeft. Hij maakt er ook speciaal een tekening voor.

Van Aggiornamento door Uitgeverij SUN naar Kind van Maria en Mao

Zouden jullie ooit, wanneer je je laat oppakken op de A12 uit protest tegen de opwarming van de aarde, beseffen dat je dit onbewust doet omdat honderd jaar geleden je betovergrootouders min of meer hetzelfde deden? Zij, vooral de katholieke studenten onder hen, hielden een soort gebedswandelingen in de vrije natuur in de jaren dertig van de vorige eeuw, tegen wat zij toen beschouwden als het Kwaad van die tijd, de toegenomen immoraliteit in de samenleving en de politiek. Ze hoopten daarmee een nieuw sociaal élan te ontketenen. Zouden jullie ooit een connectie hebben gelegd tussen Extinction Rebellion en de Heimvaarten van katholieke corpsballen in de jaren dertig van de vorige eeuw?

Toch is dat de centrale stelling in het proefschrift van Nijmeegse historicus Cees Willemsen, verdedigd vorig jaar aan de Radbouduniversiteit te Nijmegen, en kort daarna verschenen als handelseditie bij uitgeverij Roelants. Alleen gaat het hier niet om het onbegrip om klimaatontkenning door populisten, maar over iets wat veel verder strekt, twijfel aan de basiswaarden van de Westerse beschaving. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw werd na de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog het gevoel steeds sterker in West-Europa dat de oeroude christelijke uitgangspunten iedere overtuigingskracht hadden verloren. Specifiek binnen de rooms-katholieke zuil en dan met name onder intellectuelen, schrijvers en kunstenaars werd de roep om herijking van de eigen waarden krachtiger. Getuige een aantal tijdschriften dat in die tijd het levenslicht zag waarvan de inhoud en strekking naar maatstaven van nu heel voorzichtig progressief dan wel extreemrechts genoemd mag worden.

Willemsen is van mening dat vanuit het gedachtengoed van de generatie van de jaren dertig er een rode draad loopt naar het Nijmeegs studentenverzet in de late jaren zestig van de vorige eeuw, de beroemde studentenrevolte van ’68. En die relatie zou goed af te lezen zijn uit het publicatiebeleid van ‘hun’ uitgeverij SUN, de Socialistische Uitgeverij Nijmegen. Eerder publiceerde hij in 2018 een studie over het Utrechtse katholieke studentencorps: Aeterna Veritas. Veritas tussen Rome en Utrecht, 1889-2014. Ik was het bestaan van Willemsen proefschrift met de voor mij raadselachtige naam De marxistische erfenis van het Aggiornamento. Socialistische Uitgeverij Nijmegen (1969-1983), hoog en breed vergeten, tot ik eraan herinnerd werd door het recent verschijnen van Kind van Maria en Mao. Het verhaal van een generatie van historicus Jos Palm. Een boek dat aanzienlijk dunner en met veel minder pretentie maar met een veel soberder pen geschreven, exact hetzelfde thema aanroert.

Vierentwintig uurs-beschikbaarheid
Opgegroeid in een katholiek Gelders middenstandsgezin dat een rijwielherstelbedrijf annex winkel in elektronica drijft, beschrijft Jos Palm zijn ontwikkeling van kind naar volwassenheid. Hij is de jongste van zes kinderen, die door hun moeder letterlijk ‘rein en vroom als Godskinderen worden opgevoed tot voorbeeldige katholieken.’ Als puber weet hij op zeker moment niet meer waar hij het zoeken moet. Na verzuim op verzuim wordt hij van de middelbare school getrapt. Weekt zich los van de strenge geloofsbeleving van zijn ouders. Er ontstaat enige rust in zijn hang naar idealisme door een vrijwilligersbaantje bij de plaatselijke Wereldwinkel. Maar de échte geborgenheid waarnaar hij, naar eigen zeggen in retrospectief in zijn boek vurig op zoek was, komt pas zodra hij zich aansluit bij de voorganger van de huidige SP, de Kommunistische Eenheidsbeweging Nederland, Marxistisch/Leninistisch, kortweg KEN/ML genaamd, een afsplitsing indertijd van de CPN. Deze partij, geleid door de voormalige communistische arbeider Daan Monjé, kiest in het conflict tussen Moskou en China voor het maoïsme. In de praktijk betekent dit dat de KEN-ners, veelal studenten of andersoortige jongeren doelbewust in fabrieken en havens gaan werken om daadwerkelijk het arbeidersbestaan te ondergaan én hen op hun werk te organiseren. Arbeidersmacht realiseren per bedrijf. Na werktijd is het de bedoeling dat iedereen de volkswijken ingaat om huis aan huis te colporteren met het maoïstische maandblad Dien het Volk. Die houding spreekt de jonge Jos Palm enorm aan. Eindelijk kan de wereldverbeteraar in hem een bijdrage leveren die iets aan de ongelijkheid in de maatschappij doet. Hij schopt het al snel tot kaderlid van deze partij en secretaris van de afdeling Doetinchem. De KEN/ML, toen nog in haar opbouwfase, was een partij die van haar leden totale opofferingsgezindheid en zelfverloochening vroeg. Iets wat vertrouwd in de oren moet hebben geklonken van een jongetje dat juist die eigenschappen voorgeleefd had gekregen van zijn katholieke ouders. Onder leiding van landelijk secretaris Daan Monjé dwingt de Partij van haar leden een vierentwintig uurs beschikbaarheid af. En een toewijding, die in de ogen van linkse concurrenten als de CPN en de PSP abnormaal werd gevonden. Als kaderlid kun je nooit leren ‘zwemmen als een vis wanneer je zelf ook geen vis wordt’, kreeg hij te horen op de maandelijkse partijscholing. Aldus leerde immers Mao’s Rode Boekje. Overigens Jos Palm noemt consequent de naam KEN/ML niet, ik snap niet goed waarom. Hij spreekt over de Socialistische Partij in zijn boek. Maar de SP bestond eind jaren zestig nog niet. Die werd pas in 1972 opgericht.

Uit eigen ervaring kan ik dit bevestigen. Een aantal Nijmeegse medestudenten die in hetzelfde studentenhuis boven Trefcentrum O’42 als ik begin jaren zeventig woonden, lieten hun lange haar afknippen, begonnen kunstleren jasjes met konijnenbont te dragen en namen brommerles. Ik kwam ze verbaasd tegen, als ik aangeschoten en doodmoe van het discussiëren en flirten om half vijf ‘s ochtends de drie trappen opklom vanuit het studentencafé naar de zolder- etage om te gaan slapen. Terwijl zij, ooit getalenteerde studenten geneeskunde, psychologie of wis- en natuurkunde, naar een van de fabrieken aan de rand van Nijmegen bromden, de slaapkorstjes nog in de wimpers om zich als collega’s te mengen onder de Nijmeegse arbeidersklasse. Opvallend, er waren geen letterenstudenten onder hen en mondjesmaat een enkele verdwaalde sociologie-student.

Na een paar maanden hadden ze dezelfde grauwe gezichten als de biljarters waarmee ik een balletje prikte in een café in de Nijmeegse Burghardt van den Berghstraat vlak achter de Dobberman-fabriek. Mijn mede-biljarters keken neer op de arbeiders van die fabriek. Ze pendelden naar Duitsland om in de bouw te werken en verdienden grof geld. Meewarig blikken werpend op mijn sjofele spijkerbroek boden ze me zoveel glazen bier met porties kaas en leverworst aan dat ik twee dagen niet meer hoefde te eten. Na het tiende rondje werd achteloos een bundel Duitse marken op de bar gegooid. Was dat het proletariaat waarnaar de KEN/ML op zoek was? Ze droegen rond hun gebruinde nek gouden kettinkjes met opzichtige kruisjes, dat dan weer wel. Ik hielp hun arbeidsformulieren te vertalen uit het Duits, een taal waar ik sinds de middelbare school enorm van hield. Heinrich Böll, Stefan Andres, Stefan George en later Stefan Zweig waren mijn helden.

Terug naar het boek van Jos Palm. Het is zijn negende in een reeks die opvallend vaak over geloof en maatschappelijk engagement gaat. Een wat ingehouden geschreven relaas is Kind van Maria en Mao, een boek dat bijzonder prettig leest. Terwijl het toch gaat om iets heel ouderwets, het is een dubbele bekeringsgeschiedenis. Als vrome, volmaakt groene en onzekere puber uit het kleine Gelderse dorp Zeddam verandert hij in een fanatieke maoïst. Om daarna opnieuw van dit ‘geloof’, zoals hij het zelf betitelt, af te vallen. Zo’n boekenproject kan al snel melodramatisch uitpakken. Dat is gelukkig hier niet het geval. Door zijn leven als begin twintiger parallel naast dat van zijn oudere zusjes en broers te leggen, komt het Schicksalwechsel in het leven van Jos overtuigend over. Toch bleef er na het lezen iets schuren bij mij. Niet voor niets heeft het boek als ondertitel Het verhaal van een generatie. Ik ben bang dat met zo’n ondertitel Palm toch een iets te grote broek aantrekt. Per slot van rekening gaat het maar over een relatief klein aantal jongeren uit de brede generatie eind jaren zestig. Een generatie, die voornamelijk als behoorlijk assertief en zelfredzaam gold, met reeds een sterk gevormd identiteitsbesef: dit wil ik en keur ik af, dat wil ik bereiken. Dat gold voor hippies, verontruste aanhangers van de Club van Rome en lui die tripten op LSD. Net als Cees Willemsen stelt Jos Palm dat mensen die losbreken uit een gelovig milieu, bijna gepredestineerd zijn om situaties op te zoeken die volledige toewijding en opoffering eisen van het individu. Dusdanig dat sprake is van sektarisch denken. Voor men het beseft, wordt men slachtoffer van manipulatie. Hoe zit het dan met al die andere zonder religieuze achtergrond die kennelijk om een of andere reden de keuze maken voor KEN/ML, CPN of PSP? Heel raar: zij bestaan totaal niet voor hem. Net zomin trouwens als voor Cees Willemsen. Ervoeren die ‘anderen’ dat ook als een ‘verlossing’ zoals Jos Palm zijn lidmaatschap van de KEN/ML noemt. Gaat die vlieger waarop met grote letters volgens beiden geborgenheid geschreven staat, voor andere progressieve jongeren dan ook op? Of worden zij bij hun partijkeuze geleid door heel andere motieven? Raar, De Te Elfder Ure-redactie waaraan Willemsen in zijn boek zoveel pagina’s wijdt, bestond onder hoofdredacteur, de Nijmeegse historicus, Henk Michielse voornamelijk uit actieve nogal linkse Partij van de Arbeid-leden en leden van de PPR.

In zijn 512 pagina’s tellende proefschrift over de eerste veertien jaar van de Nijmeegse uitgeverij SUN, gaat Cees Willemsen bovenstaande vraag volledig uit de weg. Met een intense verbetenheid heeft hij zich ingegraven in de stelling dat de belangstelling voor marxistische theorievorming uiteindelijk terug te brengen is tot een veel oudere intellectuele keuzereflex onder katholieken. Die duikt voor heerst op in het interbellum, de periode tussen de twee wereldoorlogen. Maatschappelijke veranderingen ontwikkelden zich toen in sneltreinvaart. Een diepe politieke crisis volgde op een financiële. De bestaande maatschappelijke hiërarchie stond op wankelen. De Roomsch Katholieke Staatspartij deed niets dan zich uiten in sussende bewoordingen. Of men dwong in eigen kring absolute loyaliteit af. Op dat moment wordt door een aantal katholieke intellectuelen voorvoeld dat de Nederlandse samenleving en zeker het rooms-katholieke volksdeel dreigt te scheuren. In links en extreemrechts. Hun antwoord is de oprichting van het tijdschrift De Gemeenschap. (1923-1941). Het werd het leidend periodiek voor kritische, katholieke en andersdenkenden, die de saamhorigheid in eigen kring na de eerste wereldoorlog en de daaropvolgende economische crisis zagen verkruimelen.

‘Fout’ geweest
Als ik terugga in de tijd en me de boekenkast van mijn ouders probeer te herinneren, allebei katholieke onderwijzers, stonden daar in alfabetische volgorde veel schrijvers die in De Gemeenschap debuteerden waaronder auteurs waarvan een aantal nog steeds niet vergeten zijn. Maar mijn ouders, nog strenger katholiek dan de ouders van Jos Palm, hadden uitsluitend deugende, katholieke schrijvers op de boekenplank staan. Dus kon ik om mijn leeshonger als middelbare scholier te stillen slechts kiezen uit Bertus Aafjes, Antoon Coolen, Marie Koenen, Pieter van de Meer de Walcheren, Stijn Streuvels, Bernard Verhoeven en J.W.F. Werumeus Buning. Met het bekende gedicht van J.W.F. Werumeus Buning (1891-1958) ‘Maar de boer hij ploegde voort……’, won ik in 1956 de declameerwedstrijd van het Cultureel Toernooi in Bergen op Zoom. Dat was een jaarlijks gehouden treffen van katholieke scholieren in Brabant, afkomstig van middelbare scholen, verenigd in Ons Middelbaar Onderwijs (OMO). Pas vele jaren later tijdens mijn studie Nederlands in Nijmegen ontdekte ik dat deze auteur na de Tweede Wereldoorlog een publicatieverbod van een jaar had gekregen omdat hij toegetreden was tot de Nederlandse Kultuurkamer, de culturele instantie, bij verordening van Rijkscommissaris Seyss-Inquart 25 november 1941 ingesteld. ‘Fout’ geweest dus…

Waarom is het vooroorlogse debat onder deze schrijvers van katholieken huize zo essentieel volgens Cees Willemsen? Zelfs de ruzie binnen de redactie van De Gemeenschap is naar zijn mening een voorafspiegeling voor wat zich vijftig jaar later in Nijmegen als tegenstelling afspeelt tussen linkse studentenfacties. In het interbellum ontstond niet veel later na de oprichting, zeker na het succes van de fascistische partij van Mussolini in Italië een scheuring binnen de redactie van het tijdschrift De Gemeenschap, de ‘extremisten onder leiding van Albert Kuyle, pseudoniem van Louis Maria Albertus Kuitenbrouwer stonden scherp tegenover Anton van Duinkerken en Jan Engelman. Hun ‘medestrijder’ A. den Doolaard zal volgens de schrijvers van Roomse ruzie van Duinkerken zelfs een hengst voor de kop hebben gegeven. Kuyle zou al snel als een van de oprichters van tijdschrift De Gemeenschap in 1933 samen met zijn broer Hendrik kiezen voor direct sociaal en religieus engagement. Om die reden richtten zij De Nieuwe Gemeenschap op om niet snel daarna in extreemrechtse kringen verzeild te raken. Zij sluiten zich in de loop van 1936 aan bij het fascistische Zwart Front van Arnold Meijer. Hun keuze staat symbool voor het ongeduld van een generatie, die eindelijk daden wil zien. Zat is men van het ‘palaver-parlement’. Fascisme was toen nog een woord dat niet direct gelieerd was aan de Holocaust hoewel de Kristallnacht al drie jaar oud was. Anton van Duinkerken en Engelman waren hevig gekant tegen dit tribale katholicisme van de daad. Zij wilden een open geloofsbeleving; dialoog met andersdenkenden was daaronder het fundament. Dus wezen ze een propaganda- literatuur af, die weinig morele keuze liet aan lezer en schrijver en bleven vechten voor meer vrijheid maar wel binnen de kaders van het traditionele katholicisme. Tekenend is van Duinkerken’s reactie wanneer de Leider van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) Ir. A.A. Mussert zich in Volk en Vaderland van vrijdag 6 december 1935 uitlaat over ‘den zich katholiek noemenden’ Van Duinkerken. Deze schrijft dan:

Ballade van de katholiek:

Jawel, mijnheer, ik noem mij katholiek,
En twintig eeuwen kunnen ’t woord verklaren
Aan u en aan uw opgewonden kliek,
Die blij mag zijn met twintig volle jaren,
Als onze God u toestaat te bedaren
Van ’t heilgeschreeuw, geleerd bij de barbaren,
En als uw volksbeweging haar muziek
Toonzetten leert op ónze maat der eeuwen.
De roomsen hebben in de politiek
Iets meer gedaan dan onwelluidend schreeuwen.
Daarom, mijn heer, noem ik mij katholiek!

De vraag die in het lijvige proefschrift van Willemsen wordt gesteld is of de heilsverwachting van het katholieke geloof, de zogenaamde Civitas Dei, deze bewust buiten de realiteit van iedere dag staande Utopie, nog steeds doorwerkt in het roerige Nijmegen van de zeventiger jaren. Waren die Nijmeegse neomarxisten ook bezig met een irreëel ideaal? In feite wordt deze vraag met een ja beantwoord. En specifiek dan onderbouwd onder verwijzing naar het uitgavebeleid van de eerste veertien jaar van de Socialistische Uitgeverij Nijmegen. En daar gaat Willemsen gezien zijn eigen publicatie aantoonbaar zwaar de fout in.

Een handjevol katholieken
Opvallend is hoe weinig woorden hij wijdt aan de reeds lang doorzettende secularisatie onder de bevolking van de Katholieke Universiteit, die weliswaar nog steeds kerk- rechterlijk onder toezicht van de Nederlandse kerkprovincie stond, maar in de praktijk hadden kardinaal en bisschoppen al lang geen greep meer op de uitdijende bevolking van studenten en docenten begin jaren zestig, toen ik mij inschreef als student Nederlandse Taal- en Letterkunde. Ik was in 1961 een van de 2.500 nieuwe studenten in Nijmegen. Als professor Willem Asselbergs, Anton van Duinkerkens feitelijke naam, in 1965 tot rector magnificus werd benoemd, meldt hij vol trots, maar ook met enige zorg dat zich dat jaar reeds 5.000 nieuwe studenten hadden ingeschreven. En toen ik in 1972 naar Amsterdam vertrok om daar bij het weekblad De Nieuwe Linie te gaan werken, omdat ik genoeg had van de vruchteloze haarkloverijen tussen de diverse elkaar bestrijdende Nijmeegse studentenfacties, was het aantal studenten aan de K.U.N. gegroeid tot meer dan 11.000. Ik heb het niet aan iedereen kunnen vragen, maar het groepje echt praktiserende katholieken onder hen was op een hand na te tellen, zo weet ik als indertijd atheïstisch [sic!] bestuurslid van de Nijmeegse studentenparochie Heilige Geest. Wel is er een ander probleem. Intuïtief raakt Willemsen dat in zijn boek aan, maar hij werkt dat helaas niet verder uit. Waarom koos de ene student uit een katholiek milieu voor het marxisme dat hij intensief onder een vergrootglas legt en zijn buurman met eenzelfde achtergrond voor een atheïsme dat een veel rustiger seculier vaarwater kiest. Willemsen komt niet eens aan die vraag toe in zijn boek.

Van de opwaartse druk die het groeiend aantal studenten uitoefent op de omgangsverhoudingen binnen de Nijmeegse universiteit vindt men geen spoor terug in De marxistische erfenis van het Aggiornamento. Net zomin als gerefereerd wordt aan de vroege secularisatie die helder gevolgd kan worden in de kolommen van het officiële blad van de universiteit, het NUB. Aan het Nijmeegse Universiteitsblad (NUB) worden niet veel woorden vuil gemaakt in het proefschrift van Willemsen. Terwijl artikelen en columns toch een goede indruk bieden wat docenten en studenten tussen 1957-1983 van belang vinden en wat de universitaire gemeenschap bezighoudt in en buiten de eigen vakstudie. Aanvankelijk beschrijft Willemsen serieus en vrij nauwkeurig wat er tijdens het redactiesecretariaatschap van ‘De Twee Henken’, de historicus Henk Michielse en de filosoof Henk Struijker Boudier in dat universiteitsblad stond aan nieuws en discussies. Trouwens, onder redactiesecretaris verstond men de functie van uitvoerend hoofdredacteur. De hoofredacteur van het NUB was altijd een niet-student, een veel ouder bedaagd persoon, die buiten de universitaire hiërarchie stond. Maar al snel beperkt Willemsen zich daarna als het om het citeren van het NUB gaat tot een puur anekdotische benadering. Het NUB functioneert verder in zijn boek slechts als achtergrondmuziek om de luidruchtige conflicten tussen giganten als Pé Hawinkels, Hugues Boekraad, Michel van Nieuwstadt en voor hen Ton Regtien extra contrast te geven. Dat reeds voor 1960 redactieleden onder toeziend oog van de professoren Asselbergs en Grossouw openlijk hun twijfels uitten aan de katholieke grondslag van de universiteit, wordt nergens vermeld. Vooral Grossouw, priester en hoogleraar Nieuwe Testament steunde het streven om de deur open te zetten voor andere denkwijzen dan de louter katholieke. Dat proces kreeg versnelling, toen tijdens opeenvolgende redactiesecretarissen, de jurist Jan Leijten en de eerder genoemde Henk Michielse, het NUB zich steeds verder verwijderde van het katholicisme-in-de-praktijk–van-alledag en in feite een humanistische koers ging varen. Wie in de tijd van Michielse en na hem Hawinkels en Jan Lenferink op zoek gaat naar artikelen over dat Aggiarnamento van Willemsen, komt echt bedrogen uit. Ik werkte van 1963 tot 1972 voor deze universiteitskrant, eerst als medewerker, vervolgens als redacteur en kan me misschien maar een reportage herinneren over het Tweede Vaticaanse Concilie (11 oktober 1962 tot 8 december 1965) waaruit de vernieuwingsbeweging in de rooms-katholieke kerk, Aggiornamento genaamd, ontstond. Daar was bij de NUB-redactie totaal geen interesse voor. Men had zich al mijlen verwijderd van happenings binnen de moederkerk. Wat dan wel als belangrijk werd beschouwd? De koloniale oorlog in Algerije, de interventies vaak met openlijke steun van de Verenigde Staten in landen met bevrijdingsbewegingen van Latijns-Amerika tot Indo-China, uitmondend in de verschrikkingen van de Vietnamoorlog. Alleen bij grote uitzondering en noodgedwongen verschenen er artikelen tegen de rooms-katholieke kerk als instituut, in een enkel geval omdat men het verzet binnen de universiteit wilde steunen tegen de benoeming door de Senaat van de Koude Oorlog–fanaat Pater Zacharias tot hoogleraar Sovjet-kunde.

‘Knorren’
Het Nijmeegs Universiteits Blad viel bij iedere student, medewerker, docent en alumnus wekelijks in de bus. Ik heb mij verbaasd over het feit dat spraakmakende discussies in dit weekblad dat van 1951-1976 verscheen zo weinig aandacht kregen in het boek van Willemsen. Ik durf best de stelling te verdedigen dat de studentenbevolking in de periode die Willemsen’s boek beslaat volledig geseculariseerd was. Vooral nadat de Studentenvakbeweging (SVB), opgericht in 1963 door Ton Regtien, in 1968 de verkiezingen in de meeste grondraden won. Daardoor verwierf de SVB de meerderheid binnen het bestuur van de Nederlandse Studentenraad (NSR). Eduard Bomhoff, lid van de SVB, werd voorzitter van een bestuur, een jaar later opgevolgd door de Nijmegenaar en latere SUN-redacteur en -auteur Wilfried Uitterhoeve. Soms uitte de toenmalige tijdgeest zich in kleine details. Wanneer je als linkse student voor die tijd in Nijmegen op straat liep en twee corpsstudenten – jasje, dasje en triomfantelijk omhoog zwaaiende paraplu – tegenkwam, ging je uit zelfbehoud opzij. Je kon letterlijk een pak op je sodemieter krijgen. Na de overwinning van de SVB waarbij de corporale partij verpletterend werd verslagen in de grondraad, de Unie van Studenten Nijmegen (USN), gebeurde exact hetzelfde maar dan omgekeerd. Er werd zelfs, zij het schuw, gegroet door hen, die ons daarvoor altijd denigrerend voor knorren of nihilisten hadden uitgescholden. Zij, dat waren de kinderen van de aloude katholieke regenten- en fabrikantenklasse uit Twente, Brabant en Limburg die gewend waren in Nijmegen de lakens uit te delen.

Verbetering van leefomstandigheden voor de groeiende massa studenten afkomstig uit milieus waarvan men vaak de eerste was die in het gezin aan een universitaire studie begon, pleidooi voor studieloon. Een oproep tot het starten van een serieus studentenhuisvestingsbeleid. Vergroting van invloed op het onderwijscurriculum. En bemoeienis met het generale beleid van de universiteit dat hier en daar nog middeleeuwse trekjes vertoonde. Dat zijn de onderwerpen waarover het NUB schreef. Dat het geluid om verandering vanuit het NUB zo sterk aanzwol en draagkracht verwierf onder de universitaire gemeenschap was bepaald niet iets wat de Senaat en het College van Curatoren erg beviel. Die waren er vast van overtuigd dat zij de enige waren die konden bedenken wat goed was voor ieder die studeerde en werkte aan de Katholieke universiteit. Een satirisch en licht-pornografisch verhaal, oorspronkelijk van de Franse dichter en auteur Guillaume Apolinnaire (1880-1918) ‘vertaald’ door redactiesecretaris Jan Lenferink en rijk geïllustreerd door ondergetekende genaamd De honderdduizend lullen (Les onze milles verges) werd de lont in het kruitvat. De hoogleraren Van der Grinten en Duynstee, bijzonder invloedrijk in de Senaat maar ook binnen de toen machtige Katholieke Volkspartij (KVP) – de staatrechtsgeleerde Van der Grinten was zelfs meerdere malen als kabinetsformateur opgetreden -, zetten twee studenten van hun rechtenfaculteit ertoe aan aangifte te doen van ‘schending van de openbare eerbaarheid; Artikel 240 Wetboek van Strafrecht’. En aldus geschiedde. 22 November 1968 werd hoofdredacteur Ben Wasser, van het NUB, redactie- secretaris Jan Lenferink en illustrator Kees Willemen door het OM gedaagd voor de rechtbank in Arnhem. Wij werden verdedigd door een advocaat van de Nederlandse Vereniging van Seksuele Hervorming (NVSH). Die had als doel om de strafbaarheidstelling van pornografie uit het Wetboek van Strafrecht te krijgen. Wij, de drie van het NUB, werden veroordeeld. Pas in 1985 werd pornografie uit het Wetboek van Strafrecht gehaald en daardoor legaal althans voor personen boven de 16. De drie van het NUB kregen 50 gulden boete. Maar van verderstrekkende betekenis was het feit dat de toenmalige bestuurs-gremia van de Katholieke Universiteit, Senaat en College van Curatoren, vanwege de strafrechtelijke veroordeling, het NUB zijn universitaire status ontnamen. Het NUB mocht zich niet langer ‘Orgaan van de universitaire gemeenschap noemen’. Universitaire mededelingen, belangrijke inkomstenbron voor de Stichting Nijmeegs Universiteitsblad, werden niet meer in het weekblad gepubliceerd. Het blad werd ook niet meer door de universiteit per post aan iedereen verspreid. De hele affaire zou ik hier niet te berde brengen als die niet voorbeeldig aantoont in wat voor krachtenveld ook Uitgeverij SUN zijn weg moest vinden die veertien jaar. En hoe sterk conservatieve, katholieke krachten zich na enige verwarring weer hadden gereorganiseerd binnen beleids- en beeldbepalende organen van de universiteit. En dat geldt niet alleen in Nijmegen. Ook aan de Vrije Universiteit te Amsterdam was dat het geval, Een uitzondering vormde de UVA en de Rijksuniversiteit Groningen. Bij de laatste werd zelfs van bovenaf door rector magnificus Snijders een zeer democratisch experimenteermodel geïntroduceerd, de zogenaamde Tussentijdse Bestuursvorm. Onderdeel daarvan was een volledig onafhankelijk maar wel door de universiteit bekostigde Universiteitskrant (UK), geleid door een professionele journalist. Reg ten Zijthoff, werkzaam bij het Utrechts Nieuwsblad, werd de eerste hoofdredacteur van de UK.

Jomanda is er niets bij
Niets van de bovenbeschreven verslechtering van het universitaire medialandschap in Nijmegen is terug te vinden in dit proefschrift en de latere handelseditie. En dat valt de promovendus maar ook promotiebegeleiders Remieg Aerts en James Kennedy zeker te verwijten. Bovendien is het bizar om als je de geschiedenis van een uitgeverij beschrijft, -boek-of mediageschiedenis zou ik zeggen-, je als promovendus een wetenschapper kiest wiens specialisme dat niet is. Daardoor ontstaat epistemologisch vanaf het begin in dit boek een chaotisch beeld. Gaandeweg ging ik me als lezer steeds meer irriteren aan het wetenschappelijk uitgangspunt dat aan de basis van dit proefschrift ligt. Want wat is ‘De marxistische erfenis etcetera …’ nu eigenlijk precies? Een proeve van mentaliteitsgeschiedenis? Maar daarvoor is de opzet weer te smal ondanks de meer dan overvloedige documentatie. Want er wordt behalve over de transformatie van de marxistische theorievorming helemaal niet diep nagedacht over wat er nu precies aan de zogenaamd katholieke universiteiten van Nijmegen aan het veranderen is. We krijgen bijvoorbeeld zelden of nooit iets te lezen over de receptie van al die SUN-publicaties door de rest van de opstandige studentenbevolking die niet persé in het marxisme geïnteresseerd is. Daarnaast zou zelfs een eerstejaars student journalistiek meteen kunnen concluderen door puur het aantal SUN – publicaties tussen 1969 en 1986 te tellen- ze staan keurig gedocumenteerd in het boek, op pag.421-445 – dat de titel van Willemsens boek alleen al zichzelf tegenspreekt. Ik geloofde mijn ogen niet, toen ik zelf ging tellen. Het aantal boeken gerelateerd aan marxisme en marxistische kennistheorie -het hoofdonderwerp van het proefschrift- bedraagt een magere 89. Daar tegenover staat een overweldigende meerderheid van andere publicaties, 283 in totaal. Over feminisme, anti- autoritaire opvoeding, cultuurfilosofie, literatuurtheorie, architectuur- en recht & rechtsgeschiedenis. Ik vergeet vast andere wetenschapsvelden. Waarom in godsnaam concentreert Willemsen zich puur op de marxistische SUN-uitgaven? Het lijkt niets anders dan om een geforceerd verband te leggen met zijn eigen bedenksels. Aannames die door geen enkele wetenschappelijke argumentatie worden onderbouwd, De Bende van Zes van de SUN (Boekraad, van de Wiel, Uitterhoeve, Hoeks, Mayke van Dieten en Margreet Flink) bedenkt zonder het te beseffen, volgens de onbewezen theorie van Cees Willemsen, uit behoefte aan ‘geborgenheid’ marxistische titels omdat hun onbewuste rooms-katholieke achtergrond hen dat innerlijk zou bevelen. Jomanda is er niets bij! Overigens wordt voor het sociaalpsychologische bewijs van een dergelijke sturing geen enkel wetenschappelijk bewijs geleverd in dit proefschrift. Noch treft men in de bibliografie enige publicatie aan die de aangenomen vooronderstelling handen en voeten geeft. Waarom deze onzin aan de Radbouduniversiteit leidt tot een doctorstitel is nog wel het meest verbijsterende naar mijn mening. Moet ik daaruit concluderen dat dit representatief is voor het wetenschappelijke niveau van de academische instelling waar ik van 1961 tot 1972 rondliep als student?

Is er dan niets positiefs te zeggen over Willemsens boek? Zeker wel. Cees Willemsen heeft een overvloed aan documentatie – notulen, debatten tussen diverse studentenfacties – bijeengebracht. Tot en met het uitspitten van de boekhouding van de uitgeverij. Zo gedetailleerd dat ik me als lezer langzamerhand een beetje een voyeur voelde. Met een te prijzen verwijsapparaat als het om SUN-data gaat. De beste stukken in dit boek vind ik nog altijd de interviews met de vriendengroep die de uitgeverij bedachten en gaande hielden ook in financieel moeilijke tijden. Ten slotte is er nog iets wat me volstrekt verbijstert aan de vormgeving van het boek. Ook eind jaren zeventig beleefden we al de opkomst van de beeldcultuur. De oorspronkelijk Franse slogan ‘Límagination au pouvoir’ werd ook op de muur van het Academiegebouw in Nijmegen gespoten. Foto’s, films en cartoons speelden een grote rol in de vormgeving van het studentenprotest. Als illustrator, opiniërend tekenaar van het NUB, filmrecensent, pamflettist tijdens aulabezettingen en later tijdens de eerste jaren van de SUN als illustrator en omslagontwerper van SUN-schriften en -boeken ben ik in Nijmegen een kleine zeven jaar actief geweest. En later heb ik vijftig jaar lang het universitaire reilen en zeilen becommentarieerd als tekenend columnist. Hoe is het dan mogelijk dat in 2022, nu op het hoogtepunt van diezelfde beeldcultuur er een proefschrift kan verschijnen zonder één foto, illustratie en cartoon. Verdraaid, het lijkt wel of bijna naamgenoot Cees Willemsen nog nooit van visualisering heeft gehoord. En dat in een proefschrift over een uitgeverij die voortreffelijke boekontwerpers als Henk Peeters, Karel Martens en Leo de Bruin jaren aan zich heeft weten te binden. En dat vind ik eigenlijk nog het meest treurige aan een publicatie waar zoveel jaren over is nagedacht.

Kees Willemen

Cees Willemsen – De marxistische erfenis van het Aggiornamento. Socialistische Uitgeverij Nijmegen (1969-1983). Roelants, Nijmegen. 512 blz. € 34,99.
Jos Palm – Kind van Maria en Mao. Het verhaal van een generatie. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen. 224 blz. € 22,99.