Van het graf en de stoffelijke resten van de taal

Misschien is van alle ruimtes waar je een verhaal kunt laten plaatsvinden, de begraafplaats wel de mooiste: de plek van de herinnering, waar je ten diepste beseft dat het leven eindig is, en waar je meer dan waar dan ook kunt voelen dat het nú moet gebeuren, als je wilt leven. Het graf van de wever is het eerste werk van de Ierse auteur Seumas O’Kelly (ca 1880-1918) dat vertaald is in het Nederlands. De novelle heeft niet alleen de omvang van een poëziebundel, maar leest ook als poëzie, met alle metaforen en stijlfiguren die je daar doorgaans in aantreft. Met de wonderlijke karakters slinger en struikel je mee tussen afgebrokkelde en bemoste grafstenen, je tuimelt in de diepte van de dood, vangt een glimp op van de liefde, en blijft verwonderd met een grote glimlach achter.

Die glimlach wordt veroorzaakt door de subtiele humor waarmee Seumas de karakters en situaties beschrijft. Nergens is humor sterker voelbaar dan in de nabijheid van dood en tragiek. Het is even wennen aan de bijzondere namen: de steenbikker Cahir Bowes, de spijkerslager Meehaul Lynskey, de wever Mortimer Hehir en de begraafplaats zelf, die je met recht een karakter kunt noemen, Cloon na Morav. Na een paar bladzijdes zie je ze haarscherp voor je. Bowes loopt zo krom dat zijn rug bijna horizontaal loopt: ‘De magnetische kracht van Moeder Aarde trok het voorhoofd van Cahir Bowes naar zich toe en hij verzette zich tot het laatst toe tegen haar doodskus.’

De ondertitel is niet voor niets ‘een verhaal over oude mannen’, want Lynskey en Bowes zijn zo ver op leeftijd dat niemand ze meer ergens voor kan gebruiken, behalve dan voor deze ene bijzondere missie: het vinden van de plek waar wever Mortimer Hehir begraven kan worden, op de plek waar ook de oude wever begraven is. Juist omdat zij zo op leeftijd zijn, kennen zij de rijke geschiedenis van het kerkhof en zijn overleden bewoners. Daarom zijn zij de aangewezen personen om samen met twee jonge grafdelvers de jonge weduwe, de inmiddels vierde vrouw van de wever, naar de plek te begeleiden waar hij begraven kan worden.

Kennis is relatief. Er ontstaat al snel discussie over de juiste plek. Lynskey weet deze met zekerheid aan te wijzen, maar Bowes lacht hem uit: welnee, daar ligt absoluut een dame. De argumenten die over en weer worden gebruikt, liegen er niet om: het lichaam van de oude wever, op wie Mortimer Hehir straks gelegd moet worden, ligt zeven voet diep. Daar zijn ze het beiden over eens, maar de dame die volgens Bowes op deze plek ligt, ligt slechts drie voet diep, dus als de twee grafdelvers na drie voet inderdaad op een kist stuiten, weten ze dat Bowes gelijk heeft. Daarmee is de juiste plek echter nog niet gevonden. Hoe luguber ook, het gesteggel van de oude mannen, terwijl de weduwe lijdzaam en de grafdelvers ongeduldig toekijken, is bijzonder humoristisch en vol woordspelingen:

Ze trokken van graf naar graf, tegen elkaar opbiedend met herinnering na herinnering, elkaar onderuithalend met anekdote na anekdote, ze ruzieden in een krachtige, vertrouwelijke, voor een buitenstaander onnavolgbare duisterheid en de stoffelijke resten van hun woordenwisseling.

Het spookachtige dat een begraafplaats eigen is, kruipt ook in het verhaal en de karakters. Je vraagt je op een zeker moment af waar je precies in beland bent, omdat wat plaatsvindt steeds vaker metaforisch geduid kan worden. Bowes’ bewegingen worden vergeleken met het weven van een web, het creëren van een doolhof. Hij raakt de weg kwijt in zijn herinneringen. Uit het relatief onschuldige geruzie zie je oorlogen oprijzen en in de kracht en het ongeduld van de twee jonge grafdelvers zie je de levenslust. Zij zijn de delen van een tweeling, die eerst niet uit elkaar te houden zijn door de weduwe, maar heel langzaam toch hun eigen persoonlijkheid krijgen. Er ontstaat een bijzondere ontmoeting tussen de weduwe en een van de jongens.

Als de heren er niet uitkomen, wordt de weduwe op pad gestuurd naar opnieuw een oude man: Malachi Rooman, de kuiper, die op sterven na dood is. Hij weet vast waar het graf van de wever is. Telkens als de weduwe meent dat hij aan een hartaanval bezwijkt, heft hij zich op aan een koord boven zijn bed en komt weer tot leven. Steeds sterker voel je de wurggreep van de dood en steeds meer slaat de twijfel toe: gaan ze dat graf ooit vinden?

Het is duidelijk dat je aan de dood niet kunt ontkomen, en toch ontstijgt het verhaal een simpel ‘memento mori’. Zo komt de oude Malachi Rooman met de wonderlijke uitspraak dat het leven een droom is. Tegen zijn dochter zegt hij:

En moet je horen, Nan – als je zelf een man had en je sloot je ogen, dan wist je niet zeker of hij de man was die je je herinnerde, en je zou je ogen open willen doen en hem willen zien om je ervan te vergewissen dat hij dezelfde is als de man die je kende voordat je oogleden zich sloten.

Achter in het boek staat een mooie analyse van het verhaal door Anne Francis Cavanaugh, die je nog meer over het verhaal aan het denken zet. Het verhaal gaat niet alleen over dood en leven, maar ook over waarneming en de kracht van de verbeelding. Tussen twijfel en inzicht dringt het wonder van het leven door. Uiteindelijk ben je zo gehecht aan de bijzondere karakters dat je het verhaal als veel te kort ervaart, en ook dat zet je aan het denken: met het verhaal is het niet anders dan met het leven zelf.

Dietske Geerlings

Seumas O’Kelly – Het graf van de wever; een verhaal over oude mannen. Vertaald door Robert Dorsman. Zirimiri press, Amsterdam. 96 blz. €20,00.