Een onoverwinnelijke zomer in mij

‘Optimisme is natuurlijk niet mijn sterkste kant’, schrijft Albert Camus in het uit 1950 daterende essay Het raadsel, maar ‘In het zwartst van ons nihilisme zocht ik enkel naar redenen om dat nihilisme te ontstijgen’. En later: ‘Hoe donker mijn werk ook is, in de kern ervan straalt een onvermoeibare zon’. Het is duidelijk dat de bundel Bruiloft, De zomer met vroege essays en nu verschenen in een nieuwe vertaling van Eva Wissenburg, zicht biedt op een minder gekende kant van Camus dan die van zijn veelgelezen grote werk.

Camus heeft het over zijn ‘instinctieve trouw aan het licht waarin ik ben geboren en waar de mensen al duizenden jaren leren het leven te eren zelfs als het leven lijden is’. Vanzelfsprekend gaat het hier over Algerije, waar hij in 1913, nog in de Franse tijd, werd geboren. En dat klinkt in deze vroege teksten, deels geschreven na de Tweede Wereldoorlog, overal sterk door. Het is in veel opzichten een lofzang op de snel voorbijgaande jeugdjaren, met name die in Algerije, waarin het leven wenkt:

Heel hun jeugd leiden de mensen hier het leven dat bij hun schoonheid past. Daarna gaat het bergafwaarts en worden ze vergeten. Ze hadden ingezet op het lichaam, maar wisten dat ze zouden verliezen Wie in Algiers jong en levenslustig is kan overal terecht en vindt overal een reden voor triomf: de baai, de zon, de wit-rode afwisseling van terrassen tot aan zee, de bloemen, de sportvelden en de meisjes met hun ranke benen. Maar wie niet jong meer is, heeft niets om zich aan vast te klampen en geen plek waar de melancholie veilig is voor zichzelf.

Camus’ zogeheten absurdistische levensvisie, waarin het draait om de vergeefse pogingen het menselijk bestaan betekenis te geven, maar het toch te aanvaarden, is ook in deze essays het grondthema. Zoals tijdens zijn bezoek aan ruïnestad Tipaza, waar de natuur in volle pracht de stenen Romeinse overblijfselen overwoekert. En in fragmenten waarin hij de manier van leven van de Algerijnen begripvol beschouwt: voluit levend, blijmoedig en zinnelijk, maar met angst en ontzag voor de sterfelijkheid.

Camus, Nobelprijswinnaar in 1957, icoon van zijn generatie, legt lucide dwarsverbanden, waaraan hij ook conclusies durft te verbinden. Zijn gedreven formuleringen, voortkomend uit doordachte overtuigingen, en intrigerende paradoxen komen hier samen met de nooit verdwenen liefde voor zijn geboortegrond, de mensen daar, de overweldigende natuur met al haar geuren en kleuren, de schitterende zee en vooral het Algerijnse licht.

In de winter van 1952, bijna veertig inmiddels en acht jaar voor zijn tragische dood, teruggekeerd naar Tipaza, de jeugdjaren achter zich, herkent hij onmiddellijk weer de betovering van de plek, ‘hier begon de wereld elke dag opnieuw in een altijd nieuw licht:

Midden in de winter leerde ik eindelijk dat ik een onoverwinnelijke zomer in me droeg.

Het is ook het samenspel van zee en licht dat in deze essays wordt opgevoerd als de bruiloft. Zonder voorbijgaan aan de menselijke ruïnes, die er ook een plek in kunnen vinden. Nergens ziet Camus reden voor of de noodzaak van geloof in bovennatuurlijk heil. Het enige wat telt is de vergankelijke liefde en de respectvolle omgang met de medemens. En die laatste opstelling mag wat kosten, zoals in zijn hele oeuvre doorklinkt.

Enkele essays in deze bundel zijn opgedragen aan vrienden en leermeesters, onder wie Pierre Galindo, die Camus inspireerde voor De vreemdeling (1942), en zijn leermeesters Jean Grenier en Jacques Heurgon.

André Keikes

Albert Camus – Bruiloft, De zomer. Vertaald door Eva Wassenburg. Athenaeum–Polak & Van Gennep, Amsterdam. 160 blz. € 20.