Deze recensie van De kat achterna verscheen voor het eerst in 1977.

Onzeker over haar eigen identiteit

Deze recensie kan helaas niets anders zijn dan het verslag van een frustrerende leeservaring. Wie daar neerslachtig van wordt is dus gewaarschuwd. Wie door blijft lezen krijgt een unieke kans kennis te maken met de gekwelde mens achter de recensent. Het betreft hier de nieuwste roman van Doeschka Meijsing, De kat achterna. Had haar vorige roman Robinson de knokigheid van een te snel gegroeide bakvis, althans wat de constructie ervan betreft. Deze roman zou ik eerder willen vergelijken met een al te voluptueuze matrone van wie men overigens kan vermoeden dat ze vroeger mooi geweest moet zijn.

Het verhaaltje: de ‘ik’ is een jonge vrouw die als het boek begint al ’t een en ander achter de rug heeft. Ze had haar baantje opgegeven om met een Canadees mee te gaan op wie ze verliefd was geworden. Hun verhouding liep echter stuk en nu is ze weer terug eenzamer en onzekerder van zichzelf dan ooit. Na een toevallige ontmoeting met een jeugdvriendin Eefje de Bijl die ze tien jaar niet gezien heeft breekt zich in haar een stroom van herinneringen los waarin Eefje een bijna allesbeheersende rol speelt. Eefje die allereerst al zo veel beter ter was met ballet en verder ook nog eens de zelfverzekerdheid en doelbewustheid zelve, waartegenover de ik zich voelt afsteken als een verward en jaloers meisje. je En in haar jaloezie meent ze zich enkel tegenover Eefje te kunnen handhaven door leugens over haar te verzinnen.

Ik moet eerlijk bekennen dat dit eerste gedeelte met de herinneringen van de ik me niet tegenviel. De verwarring van de ik als puber, de heel zintuigelijke indrukken van nog vroeger, dat alles heeft Doeschka Meijsing heel zorgvuldig beschreven. Maar waar ze de ik commentaar laat leveren op haar herinneringen maakt ze ’t mij toch wel heel erg moeilijk nog met rooie oortjes te blijven lezen. Laat ik duidelijk stellen dat men van een roman niet de eenduidigheid van een recept noch de sluitendheid van een betoog mag eisen. Een roman met dubbele bodems, meerdere betekenislagen, raadselachtige verschuivingen in het perspectief, alles prachtig, prima, heel mooi. Maar Meijsing eist nogal wat van haar lezers als ze de ik bijvoorbeeld dingen laat denken als dit:

Er is geen ik in het verleden, geen iemand die op oude foto’s nog wel bestaan schijnt te hebben. Dat laatste is gemakkelijk genoeg. Dat meisje dat daar lachend op de fiets zit is nog wel in een ver verleden te plaatsen. Maar dan is het ook een ander geworden, die ver weg rijdt op haar fiets, haar voeten op trappers die in een onbegrijpelijk tempo ronddraaien. En verder is er niemand, en is er een leeg verleden dat vol met beelden zit, waar geen ik een deel aan heeft. Kan dat zo maar? Bestaat dat zomaar? Moet er niet ergens een poging gedaan worden om terug te vinden wat verloren lijkt?

Ik vraag me in ernstige gemoede af wat we ons hierbij voor mogen stellen, vooral wanneer we, niet ver ervoor, getuige hebben mogen zijn van gedetailleerde herinneringen van de ik? Herinneringen waarin ze wel degelijk voorkwam?

Maar gaan we verder. De ik komt vlak na de ontmoeting met Eefje door een ongeluk in ’t ziekenhuis terecht. Haar gedachten dragen in deze periode een wel heel hallucinatie- en raadselachtig karakter, een omstandigheid die nou niet direct extra licht werpt op wat er met de ik aan de hand is (al moeten we, waar ’t een patiënt betreft, natuurlijk wat toegeeflijk zijn). Zo veel is echter al wel duidelijk: ze voelt zich bedreigd door het verleden en is onzeker omtrent haar eigen identiteit.

In het laatste deel duikt de schim van Eefje nogmaals op. De ik ontmoet na haar herstel een jongen op wie ze vroeger stapelverliefd was. Ze heeft deze echter ooit in het huis van Eefjes ouders leren kennen en ooit schijnt hij ook een verhouding houding met Eefje gehad te hebben. Vooral in deze laatste hoofdstukken worden er nogal wat verbanden gesuggereerd onder meer het herhalen van beelden, zoals dat van de kat. Ook het aantal duisterheden neemt toe in de vorm van wisecracks voor mystici, zoals: ‘Het verlangen is de stijl van de eeuwigheid.’

Sommige critici (onder wie ikzelf) vonden Meijsings’ vorige roman wat al te doorzichtig geconstrueerd, de symbolen wat al te simpel. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ze zich met De kat achterna heeft willen revancheren door een boek te schrijven waar je van alles op aan zou kunnen merken, behalve dat het doorzichtig en simpel zou zijn. En dat is haar dan uitstekend gelukt.

Everhard Huizing

Doeschka Meijsing – De kat achterna. Querido, Amsterdam.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 9 december 1977.

(Foto: Doeschka Meijsing signeert in boekhandel De Vries in Haarlem, Noord-Hollands Archief, collectie Fotopersbureau De Boer)