Moeder, waarom schrijven wij?

Ik moest naar zee. ‘Moest’ als in: ik kon niet anders. Niet dat ik op een lezing of andere plichtpleging werd verwacht. Het was mijn gemoedstoestand die de zee nodig had – als dat klef klinkt, dan is dat zo. Nodig, omdat de zee de enige plek is waar ik tegelijk kan nadenken en aan niets denken.

Ik wilde nadenken omdat ik een mail kreeg van mijn uitgeverij Atlas Contact waarin stond dat directeur Caroline Reeders na twee jaar vertrekt. In een bericht op deze site las ik over de teruglopende verkoop: een daling van zo’n 12 procent naar 11 miljoen omzet bij Atlas Contact vorig jaar. De uitgeverij is niet ‘toekomstbestendig’, klinkt het. Sinds dat nieuws gonst het in mijn hoofd van de cijfers maar ook van de letters – die van de novelle waaraan ik werk en die in het voorjaar van volgend jaar zou moeten verschijnen.

Terwijl ik over het strand liep, kinderen joelden, ouders bezorgd toekeken en een man in de branding stond te telefoneren, dacht ik aan de literatuur en hoe ons daarover al te vaak slechte tijdingen bereiken. Uitgeverijen zijn haast duiventillen geworden, de verkoop slabakt of doet het ronduit niet goed, en mensen lezen niet meer. De Vlaamse schrijver Lode Zielens schreef de klassieker Moeder, waarom leven wij? (1932). Ik dacht: ‘Moeder, waarom schrijven wij?’

Waarom houden wij, en ‘wij’ zijn met velen, het vol om elke dag te zwoegen op zinnen terwijl de meesten onder ons er geen bal aan verdienen? Waarom nemen we late treinen naar lezingen waar soms maar twintig man op afkomt? Waarom blijven we doorgaan als we weten dat boekhandels amper nog fictie verkopen? Mijn verstand zegt: stop ermee, met die zware arbeid – want arbeid is het, beste mensen, en geen hobby – die zo weinig oplevert. Mijn hart zegt: voortdoen, altijd maar voortdoen, immer moedig voorwaarts, want is er iets wat mij blijer maakt dan een lezer die vertelt dat hij veel aan je boek heeft gehad?

Daar dacht ik dus aan, op het strand van Oostende, waar ik ook, hoe langer ik doorwandelde, niet meer nadacht. In dat lege hoofd kwam er ruimte voor poëzie, en terwijl het water het zand tussen mijn tenen wegspoelde, dacht ik aan deze verzen van Adriaan Roland Holst (1888-1976):

Eens zullen allen die
tussen ons kwamen,
zijn weggevallen – wie
weet nog hun namen…
Eens zal de vete zijn
bijgelegd en zal vergeten zijn
ons bitter tweegevecht.
Eens zal het weer regenen
stil, zoals toen aan zee –
Kom mij dan tegen
en ga met me mee.

Ja, moeder, daarom schrijven wij, om te voelen hoe ons gemoed volloopt als we deze toekomstbestendige poëzie lezen.

Ann De Craemer