Altijd de muis zijn

‘Ik ben jaloers op het leven dat mijn ouders hadden toen ze zo oud waren als ik.’ Met deze bekentenis opent Feria, het in Spanje al drie jaar spraakmakende debuut. Doortastend ontleedt Ana Iris Simón in haar autofictionele roman ‘het verhaaltje van keuzevrijheid, vooruitgang en liberale democratie als enig mogelijk Arcadië’. Is haar generatie wel zoveel beter af dan de generatie van haar ouders en grootouders? Al direct in het eerste hoofdstuk, getiteld ‘Het einde van de uitzonderlijkheid’ onderzoekt Simon dapper de fabeltjes die haar generatie als zoete koek slikt:

Men heeft ons doen geloven dat weten waar je morgen bent een keurslijf is waaraan we ons godzijdank hebben ontworsteld, dat emigreren of immigreren niet klote is maar een kans om nieuwe culturen te ontdekken en de wereld te veranderen in een smeltkroes van talen en kleuren, en het hebben van huisgenoten een verrijkende ervaring en niet, vanaf een bepaalde leeftijd, een gênant detail dat je liever voor je houdt.

In de negen hoofdstukken die volgen spiegelt Simón onverschrokken het leven van de grootouders en ouders aan dat van haar eigen generatie. Haar moeder behoorde tot een rondtrekkende gemeenschap van marskramers die geen regelmaat kende en geen andere wortels had dan “wortels die zich in het hart hechten”. De grootouders stonden al met een speelgoedkraam op kermissen en jaarmarkten. Ferias waar zij als kind haar zomers doorbracht. Hun nomadische manier van leven behoort tot een Spanje dat niet meer bestaat. Een Spanje dat een andere gemeenschapszin kende, waarin andere waarden gerespecteerd werden.

Vanuit het ik-perspectief durft ze ons haar donkerste gedachten op te biechten. In het hoofdstuk met de veelzeggende titel ‘Het heilige en het profane’ vraagt ze zich in een gesprek met haar beste vriendin Cynthia enigszins beschroomd af ‘of de gelijkheid niet negatief heeft uitgepakt’. Ze zou eigenlijk best een ’trophy wife’ willen zijn. Het gesprek dat volgt bevraagt economische onafhankelijkheid, arbeidsparticipatie van vrouwen als wondermiddel voor emancipatie, de mythe van de romantische liefde en Sylvia Plaths uitspraak dat iedere vrouw van een fascist houdt.

In ‘Het mannelijke’ reflecteert ze vol affectie op de belangrijkste lessen die ze heeft geleerd. Die kwamen niet van de universiteit waar zij als eerste uit haar familie studeerde, maar van haar vader. Bovenaan prijkt het besef dat je altijd het standpunt van de ander in moet nemen, liefst van de ogenschijnlijk minst beduidende ander: ‘als je schrijft, als je kijkt, moet je altijd de muis zijn en je mag nooit denken dat je heel wat bent. En voor allebei is moed nodig.’

Het is niet verwonderlijk dat Feria de tongen losmaakt. Simóns ik-personage vertegenwoordigt de stem van een jonge generatie die rebels durft te bevragen wat een goed leven inhoudt in een wereld die steeds meer weg heeft ‘van een wedstrijdje wie-heeft-het-‘t-zwaarst’. Kordaat schopt ze heilige huisjes omver terwijl ze kauwt op kwesties als sociale klassen in verleden en heden, economisch liberalisme, het gebrek aan verwachtingen voor jongeren. Concepten als familie, feminisme en machismo worden stevig omgewoeld terwijl ze contempleert over individualisme versus gemeenschapszorg en het leven in de stad versus het leven op het platteland.

Heel precies observerend en luchtig beschrijvend laat Ana Iris Simón een klein universum uitdijen terwijl het hoofdpersonage als een moderne Don Quichot vol vuur streeft naar een concrete, nauwkeurige invulling van het begrip vooruitgang. Of ze die vindt? Dat is niet de hamvraag. De schoonheid van deze secuur opgebouwde roman zit in de queeste, in het uitdagende denkproces dat je dankzij Ana Iris Simón beleeft. En in de vele intergenerationele discussies die dit boek oproept.

Miriam Piters

Ana Iris Simón – Feria. Vertaald door Trijne Vermunt. Das Mag, Amsterdam. 270 blz. € 24,99.