Zomerse zoethouder

Toegegeven: het is augustus. Maar Aya Sabi is een groot talent en een verhaal dat alleen waarde heeft in een bepaalde maand is het papier niet waard. Vandaar deze recensie van Sabi’s novelle, die het julideel van de maandenreeks van Das Mag vertegenwoordigt. In Juli volgen we de 55-jarige, in de overgang verkerende dramaturge Martine Oudesteeg, die op een ‘snikhete’, ‘ondraaglijke’ zomerdag (24 graden Celsius) in Brussel een andere levenshouding leert aannemen.

Blijkbaar passend bij de zomer, heeft Sabi in Juli een veel luchtiger toon aangeslagen dan in haar fantastische proza-debuut Half leven. Dat is even wennen. Sowieso zijn de eerste pagina’s van de novelle zwak. Iedere schrijver herkent wel dat je je soms in een verhaal moet schrijven, dat het even duurt voordat je de juiste toon hebt gevonden. Maar het lijkt wel of in Juli deze warming-up niet geschrapt is. Met, naar mijn smaak, flauwe humor en niet ter zake doende terzijdes zijn we pagina’s lang bezig met het ochtendritueel van Martine, terwijl het verhaal maar 65 pagina’s telt. Sabi zit ook helemaal nog niet in het hoofd van haar personage, wat wel blijkt uit een zin als deze: ‘Wat een enorm adaptievermogen heeft ons lichaam, denkt ze, dit in tegenstelling tot ons uiterst koppig onderbewustzijn.’ Wie dit weleens, zo, denkt, mag de hand opsteken.

Gelukkig herpakt Sabi zich grotendeels vanaf het moment dat Martine haar appartement verlaat. Martine is een workaholic, nu eens een keer een vrouwelijke. Ze gaat helemaal op in haar baan als dramaturge bij het Brussels theater. Ze mag lekker teksten schrijven en kritiek leveren op andere teksten en meer wil ze niet. Na als roodharig kind vreselijk gepest te zijn, en als jongvolwassene plots gezien als exotisch lustobject, is ze nu als vrouw van middelbare leeftijd eindelijk waar ze zijn wil: alleenstaand en werkend bij haar grote liefde, het theater. Al kun je je afvragen of ze zichzelf niet wijsmaakt dat ze is waar ze zijn wil.

Martine zegt dat ze graag op zichzelf is en dat klopt ook tot op zekere hoogte, maar ze vindt het vooral moeilijk om in het gezelschap van anderen zichzelf te zijn. Ze vindt het moeilijk om de act vol te houden.

Vandaar ook dat Martine in haar notitieboekje fictieve toneeldialogen schrijft tussen bestaande mensen in haar leven en zichzelf. Daarin zegt ze wél wat ze denkt, en schrijft ze op wat daaruit zou volgen: ontslag. Dat zou best eens kunnen. Martine is met haar latente racisme en onderdrukt superioriteitsgevoel niet per se iemand om van te houden. Over de huidige tijd doet ze prikkelende uitspraken, waarbij volstrekt onduidelijk is of Sabi nu de draak steekt met haar personage, of dat ze haar als spreekbuis inzet.

Ik heb zelf geen kinderen maar ik heb gezien hoe er steeds een nieuwe lichting van jeugd was, aan wie ik workshops gaf en voor wie ik theater probeerde te maken, al moet ik toegeven dat ze niet meer kwamen omdat zij ons niet begrepen, maar evengoed snapten wij ook niets van hen. Jonge mensjes die steeds beter leerden hun grenzen te bewaken, hun identiteiten meerlagig en meerstemmig op de kaart te zetten en toch waren het de grootste sukkels van wie de fragiele egootjes beschermd moesten worden voor de meest onschuldige grappen. We hebben de religie – iedereen gelooft in God – vervangen door deze doorgedreven identiteitsontwikkeling – iedereen gelooft in zichzelf.

Sabi (1995) toont hiermee nogmaals aan dat ze een schrijver is om in de gaten te houden. Waar veel van haar generatiegenoten de fictie gebruiken om hun eigen maatschappelijke standpunten zo expliciet mogelijk naar voren te brengen, durft Sabi de ambiguïteit toe te laten. Daarmee is ze een echte verteller, in plaats van een zender. Zo voelt Juli vooral aan als een zoethouder tot Sabi weer met een groter, nauwkeuriger uitgewerkt verhaal komt.

Martijn van Bruggen

Aya Sabi, Juli. Das Mag, Amsterdam. 104 blz. € 19,99.