Spookachtige idylle

Dat het dagelijks leven in turbulente tijden gewoon zijn gangetje gaat, is een verschijnsel dat velen fascineert. De beroemde, in 1931 voor het eerst gepubliceerde ‘kasteelroman’ Gripsholm van Kurt Tucholsky laat dat duidelijk zien. De hoofdpersonages reizen voor een onbezorgde vakantie naar het idyllische Zweden, waar zomerse lichtheid de boventoon voert. Maar Tucholsky speelt juist met dat thema. De uiterlijke schijn van vredigheid en kleinemensengeluk steekt schril af bij het leed dat ongezien heel dichtbij gebeurt.

Dat Gripsholm wordt gepresenteerd als ‘kasteelroman’, als ware dat een erkend literair genre, geeft ook al een indruk. In de onneembaar geachte burcht, waar toeristen ronddrentelen en de hoofdpersonages hun onbekommerde vrije weken doorbrengen, wijst niets op dreiging. Toch krijgen ze er mee te maken als een klein meisje, dat met een groot aantal andere kinderen in een nabijgelegen internaat woont, slachtoffer blijkt te zijn van een sadistische directrice:

Ze was hier zo alleen, het kind. Het was tussen de negenendertig kleine meisjes helemaal alleen – het was bang. Haar leven bestond eigenlijk alleen uit angst. Angst voor het Misbaksel en angst voor de oudere meisjes die haar zwartmaakten waar ze maar konden, angst voor de volgende dag en angst voor de dag van gisteren, voor wat er nu weer aan het licht zou komen, angst voor alles, voor alles. Het kind sliep niet – het boorde met haar ogen gaten in het donker.

Omdat Tucholsky waar hij maar kon en deels onder verschillende pseudoniemen zijn kritiek uitte op gevaarlijke tendensen in Duitsland, kun je de kleine gebeurtenissen in dit op het oog zo lieflijke verhaal zeker metaforisch duiden als een waarschuwing voor gruwelijke ontwikkelingen. De in 1933 aan de macht gekomen nazi’s hadden dat snel door en verboden Tucholsky’s complete oeuvre en ontnamen hem zijn Duitse staatsburgerschap. Tot zijn raadselachtige dood in 1935, door inname van pillen, woonde hij in het neutrale Zweden. Daar ontstond ook deze roman, als zijn finale literaire activiteit.

Twee verliefde mensen, de vertellende Peter en zijn vriendin Lydia (‘de prinses’), die elkaar uiteenlopende bijnamen geven, reizen naar Scandinavië voor vakantie. Peters goede vriend Karlchen komt kort op bezoek en later Lydia’s beste vriendin Sybille (Billie), met wie een licht erotische driehoeksverhouding ontstaat. Alles draait vooralsnog om zomers plezier, kleine plagerijtjes, spelen met taal, deels in het Platduits. Als duidelijk wordt dat een klein meisje geestelijk en lichamelijk wordt mishandeld op een internaat, komen de vakantievierders, aanvankelijk met enige tegenzin, in actie. Ze nemen contact op met de moeder in Zürich en kunnen zo ‘het kleine ding’ uit het tehuis redden.

Tucholsky schrijft op een, zeker voor die tijd, heel springerige manier. En dat is ook meteen het verneukeratieve aan Gripsholm. Je leest gemakkelijk over de wel degelijk ernstige boodschap heen, mede door de luchtige illustraties van Wilhelm M. Busch. Ook de verfilming van de roman in 1963 als een romantische komedie geeft dat wel aan. De gladiatorenscène, een waar Fremdkörper, die ongeveer halverwege het zomerverhaal plots onderbreekt en waar volgens vertaler Ard Posthuma de eertijdse recensenten geen oog voor hadden, kan niet los worden gezien van de overal aanwezige maatschappijkritiek in Tucholsky’s werk.

Wat hier gebeurde was één grote, schaamteloze vernietigingsparing. Het was de wellust van het negatieve – het zoete wegglijden in de dood, van de anderen. (…) De wreedheid sloeg haar ogen op – ze had al veel namen gehad, in iedere eeuw een andere.

Ook het kinderleed in het internaat, dat slechts beëindigd kon worden door vastberaden ingrijpen van buitenaf past in die context. Net als het niet nader verklaarde graf van het kleine broertje van het meisje. Waarschijnlijk heeft Tucholsky zijn publiek nogal overschat, waardoor het lang duurde voordat Gripsholm werd beoordeeld als een lichtvoetige roman met een buitengewoon ernstige kern; een spookachtige idylle.

André Keikes

Kurt Tucholsky – Gripsholm. Vertaald door Ard Posthuma. Van Oorschot, Amsterdam. 168 blz. € 22,50.