Onevenwichtige nieuwe bundel

De nieuwe bundel van Marjet Cliteur, de eerste na ruim tien jaar, bevat in de titel al een waarschuwing. Voor je er iets in ziet lijkt te lezer immers voor al te makkelijke interpretatie te willen behoeden. Toch weet de dichter de uitlegloze werkelijkheid (ik zou bijna zeggen ‘haars ondanks’) met haar eigen gedachten en herinneringen te verbinden – en soms, op het banale af, met haar poëzie.

Uitlaatklep

Ik laat een scheet.
Een werkman op de steiger
staat net bij het klapraampje.
Snel dichtdoen lukt niet
dat trekt zijn aandacht.
De wc verlaten idem dito.

Stonk mijn wind maar niet.
Dat hij een uitlating was
met een gouden randje.

Dat alles wat uit mij kwam
ongegeneerd zijn weg vond.
Geen larmoyante gedichten
niks dat ik terug wil halen.

Niet door de grond willen zakken
bij elke losse flodder.

Overdreven sentimentele gedichten zijn losse flodders waarvoor je je schaamt. De vergelijking met scheten – al aangekondigd in het woord ‘uitlating’ in plaats van het eerder te verwachten ‘uiting’ – ligt misschien niet bijzonder voor de hand, maar is wel enigszins invoelbaar. Maar toch: larmoyante poëzie ontsnapt je misschien op een onbewaakt ogenblik, haar prijsgeven aan de buitenwereld is natuurlijk altijd een zaak van rationele overweging. Toch niet helemaal een scheet dus.

Net als in het bovenstaande gedicht fungeert de werkelijkheid wel vaker als beeld of illustratie bij een gedachte, beleving of emotie. En soms overwoekert het mooie beeld het verbeelde, dat bij nadere beschouwing toch wat karig blijkt.

Noodstop

Meebewegen in een tram
met bochten en remmingen.
Zelfs na een noodstop
alleen even heen en weer gaan.
Hersteld in een mum van tijd.

Net of met de tram gaan
lijkt op mijn gemoed.

Hoor ik iets ergs
in een vrolijke bui
dan wil ik doorlachen.

Hup mondhoeken
naar beneden.
Pas je aan.
Laat het doordringen.

Het beeld van dat meebewegen in een tram die door bochten krijst en abrupt remt is mooi, herkenbaar en invoelbaar. En het verdient een minstens zo krachtig equivalent in de binnenwereld. En dan verwacht je eigenlijk iets meer diepgang dan tamelijk inhoudsloze gevoelens als ‘iets ergs’ en ‘een vrolijke bui’. Alsof woeste hoogten zich moet spiegelen aan het gazon in iemands achtertuin. Het is een euvel dat zich in meer gedichten openbaart. Zoals in ‘Controlefreak’, waarin eerst in tien regels het probleem van muizen in huis aangekaart wordt. Het feit dat ze ‘er’ zijn, en dat je niet weet hoelang ze blijven, waar ze precies zitten en wat ze doen blijkt erger dan de muizen zelf. Daar kan ik me nog wel iets bij voorstellen. Maar als het gedicht vervolgens tot zijn essentie komt in deze twee slotregels:

Zoals ik bij een pijntje
niet weet of het overgaat.

voel ik me als lezer toch een beetje bij de neus genomen. Het zijn gedichten als de twee geciteerde die de vlag voeren. Maar net als in de echte wereld zijn het er altijd een paar die het voor de rest verpesten. Want Voor je er iets in ziet kent ook sterke(re) exemplaren, zodat ik me – medelijden? rechtvaardigheidsgevoel? – verplicht voel om ook het positieve te benadrukken.

Schuilplaats

Een gestript huis
met barsten in de muren
toont zijn weggestopt innerlijk.

De trap heeft geen boven.
Boemannen van behangflarden
ontpoppen zich tot beschermers.
Ik mag mee de schuilplaats in.

Een plank wijst als een vinger
naar een dakgat.

Of ik met turen
het huis kan maken.

Hier is de spanning tussen de ik-figuur en het gepersonifieerde huis vanaf het begin voelbaar, juist omdat het huis lijkt te leven, misschien nog wel meer dan de ik. Gedichten als ‘Schuilplaats’ vormen de pareltjes in een bundel helaas niet overal even evenwichtig is.

Jan de Jong

Marjet Cliteur – Voor je er iets in ziet. U2pi, Den Haag. 64 blz. € 15,00