‘Het gaat niet alleen om mij’, of hoe persoonlijk moet een essay zijn

De verzamelbundel De wereld in jezelf: De Nederlandse en Vlaamse literatuur van de 21ste eeuw in 60 essays rechtvaardigt zijn bestaan, nog geen twintig jaar na het begin van die 21ste eeuw, door te stellen dat er in laatste twintig jaar wel degelijk iets in de essayistiek veranderd is. In hun inleiding schrijven samenstellers Joost de Vries en Nina Polak dat het essay in dit relatief kort tijdsbestek een ontwikkeling heeft doorgemaakt van objectieve, autoritaire beschouwing van een ik over de wereld naar doorleefde, persoonlijke verhandeling van een ik in de wereld: ‘De tijd dat een schrijver het essay hoofdzakelijk gebruikte om de ordening van de mens, de kunst en de maatschappij uiteen te zetten en daarbij zelf buiten schot te blijven is voorbij. Eerder is het essay vandaag een manier om een grote wereld aan jezelf te spiegelen, of omgekeerd.’

In het licht van deze ontwikkeling is het interessant om De laatste dagen van Roger Federer van Geoff Dyer tot je te nemen. Al sinds de jaren 80 maakt Dyer vooral in de Angelsaksische wereld furore met zijn boeklange essays over uiteenlopende onderwerpen als jazz, yoga, de slag om de Somme, D.H. Lawrence en Stalker van Tarkovski. Wie De laatste dagen van Roger Federer nog maar openslaat, voelt direct Dyers unieke stem. Erudiet, belezen, geestig, speels en voor iemand die gewend is aan de meer persoonlijk stijl van essays, die Polak en De Vries hierboven beschrijven, misschien ook een tikkeltje ouderwets.

Niet dat Dyer zijn persoonlijke leven helemaal buiten schot laat. Het boek staat vol vermakelijke anekdotes over tennisarmen, krakersfeestjes en drugtrips, die net wel of net niet zijn doorgegaan. Maar toch is vanaf het eerste moment duidelijk dat het Dyer hier niet om een persoonlijke zoektocht te doen is, maar dat deze anekdotes slechts dienen om het grotere thema van het boek mee te onderzoeken, namelijk het einde. Wat moeten we aanvangen met het idee dat alles waar we in ons leven belang aan hechten – onze relaties, carrières, hobbies, helden, fascinaties, aspiraties, dromen en lichamen – uiteindelijk allemaal eindig is. Hoe leef je als mens in dat besef een zinvol en vervuld leven?

Hiervoor brengt Dyer een heel leger aan schrijvers, muzikanten, tennissers, kunstenaars, filosofen en dus ook persoonlijke vrienden en collega’s in stelling. Associërend doorheen hun levens, carrières en werk, die telkens weer op nieuwe en onverwachte manieren tot een einde zijn gekomen, spint hij een netwerk van verschillende manieren om die onvermijdelijkheid van het einde om te gaan. Het tempo ligt daarbij moordend hoog. Alleen al het totaal aantal aangehaalde boeken moet in de honderdtallen lopen en dan heb ik alle films, concerten, platen, gedichten, schilderijen en sportwedstrijden die de revue passeren nog niet eens meegerekend. Als lezer duik je maar al te gretig mee in Dyers enthousiasmerende verteltrant, maar daarbij wordt je soms zo door informatie overspoeld, dat je het noorden vaak compleet raakt als je weer terug uit zijn gedachtestroom naar boven komt.

Wat daarbij ook niet helpt is dat Dyer niet echt naar een punt toe lijkt te bouwen. De betekenis van zijn werk lijkt voor hem vooral in de associatie zelf besloten te zitten. In het subtiele literaire spel dat voortkomt uit de door hem bij elkaar gebrachte eindjes. Ook hierin staat hij in een lijn van oudere essayisten als Gerrit Komrij, Jacques Vogelaar en Gerrit Krol die, zoals Polak en De Vries het omschrijven: ‘het essay zagen als iets waarin het literaire spel voorop stond, en het te beargumenteren punt ergens achteraan in de hiërarchie.’ Dat dat soort essayisten in de 21ste eeuw langzamerhand een uitstervend ras beginnen te worden, blijkt ook als ze een paar regels later schrijven: ‘Zulke essayisten kom je zeden nog tegen, zeker niet in deze bloemlezing.’

En toch schuilt er, ondanks alle hierboven genoemde tegenwerpingen, ook iets fris in het lezen van Dyer. Gedeeltelijk komt door zijn haast jongensachtige stoutmoedigheid. Ondanks dat Dyer zelf de jongste niet meer is, voel je aan alles in zijn schrijven nog de aanstekelijke drang om te leren en te ontdekken, die door elke leeftijdsgroep geapprecieerd zou moeten worden. Daarnaast voelt het paradoxaal genoeg ook wel weer eens verfrissend dat een essay niet compleet om de schrijver en zijn eigen subjectieve wereldje hoeft te draaien. Dat het best mogelijk blijkt om iets met enige objectieve autoriteit over de wereld te beweren, zonder jezelf daarbij compleet van die wereld los te zingen. Dat Dyer bewijst dat dit kan, is op een vreemde manier hoopvol. Hoewel het natuurlijk nog maar zeer de vraag is of dit soort essayistiek met dit boek ook daadwerkelijk een doorstart zal maken of het gewoon de zoveelste laatste opflakkering is van iets dat onvermijdelijk op zijn einde loopt.

Jonathan van der Horst

Geoff Dyer – De laatste dagen van Roger Federer. Uit het Engels vertaald door Ivo Verheyen. TZARA / Standaard Uitgeverij, Antwerpen. 352 blz. € 24,99.