‘Men heeft vergeten en willen doen vergeten’
Sebastian Haffner

Rond 1970 stelde de Duitse schrijver Walter Kempowski (Rostock 1929, Rotenburg 2007) vijfhonderd, min of meer willekeurig gekozen landgenoten de vraag ‘Heeft u Hitler gezien?’, hun antwoorden registrerend met een bandrecordertje. Aanvankelijk alleen bedoeld ter voorbereiding op wat zijn grote roman zou worden, Tadellöser & Wolff, verschenen in 1971, kwam hij allengs tot de conclusie dat het resultaat zo bijzonder en veelzeggend was, dat het een speciale boekuitgave rechtvaardigde, ook al was zijn onderzoeksmethode verre van aan wetenschappelijk verantwoord.

Kempowski tikte de antwoorden uit, rangschikte ze naar de chronologie van de ervaring waar de respondenten naar verwezen en vermeldde slechts hun beroep en geboortejaar. Het boek verscheen in 1973 onder de titel Haben Sie Hitler gesehen? Het maakte in Duitsland veel los. Nu, vijftig jaar later (!) is een Nederlandse vertaling uitgekomen, Heeft u Hitler gezien?

Rond 1970 had elke Duitser van pakweg 35 jaar en ouder tenminste een deel van de nazitijd bewust meegemaakt en zij die 45 jaar of ouder waren kon je de vraag stellen wat hun eigen rol was geweest in ruim twaalf jaar nationaalsocialisme. Maar mocht je ook eerlijke antwoorden verwachten? Kempowski’s stelde daarom een vraag die moreel neutraal was en door respondenten niet als bedreigend zou worden ervaren, in de hoop dat ze meer zouden zeggen dan alleen maar ja of nee. En dat gebeurde.

Huisvrouw
Nee.
Ons soort mensen kreeg de kans niet. Wij hebben alleen de schuld gekregen.

Ons beeld van Hitler wordt voornamelijk bepaald door de Duitse bioscoopjournaals van de periode van eind jaren 1920 tot 1945 en eigenlijk tot 1943, want daarna verscheen Hitler nogmaar zelden in het openbaar. We zien hem dus zoals hij en zijn propaganda-machine hem wilden laten zien: als de ziener die juichende, idolate, extatische massa’s de weg wees naar een stralende Duitse toekomst.

In zijn nawoord (uit 1973) wijst Sebastian Haffner erop dat de realiteit was dat veel Duitsers, zeker plattelanders, Hitler nooit te zien hebben gekregen. En dat een flink deel van degenen die hem wel ooit in levenden lijve zagen daartoe waren opgetrommeld, bijvoorbeeld als hij langzaam voorbij kwam rijden, staand en groetend in zijn gepantserde Mercedes. Ze wisten of vermoedden dat ze in problemen zouden komen als ze niet kwamen opdagen, of als ze niet enthousiast genoeg op Hitlers verschijning reageerden. Sommige respondenten vertellen dat ze er vervelende herinneringen aan bewaren: als Hitlerjugend-lid vier uren marcheren naar de plek waar ‘hij’ langs zou komen, daar uren wachten, ‘hem’ zonder veel te zien voorbij horen suizen en daarna weer vier uren huiswaarts marcheren.

Huisvrouw, 1910
Ik stond een keer op de Kaiserdamm met aan elke hand een kind, en iedereen riep ‘Heil!’, en opeens kreeg ik een stomp: ‘Kun je je hand niet omhoogsteken?’ Maar ik had toch twee kinderen vast?’

Sommige respondenten beantwoordden de vraag helemaal niet, maar wilden een herinnering aan die tijd niet onvermeld laten. Bedenk daarbij dat het nationaalsocialistische regime van de jaren tussen 1933 en pakweg 1939 door veel Duitsers als succesvol werd ervaren: de economie groeide sterk, van massawerkloosheid was geen sprake meer en door Sudetenland en het Rijnland te bezetten had Hitler honderdduizenden Heim ins Reich gebracht.

Fabriekseigenaar, 1929
Vlak voordat de Duitse troepen Tsjecho-Slowakije binnentrokken, zei mijn vader: ‘Nu hebben we de wereldoorlog gewonnen.’
Hij zei dat vanuit een bepaald eergevoel. Het was niet voor niets geweest dat hij in de Eerste Wereldoorlog had gevochten.

In 1979 verscheen een uitgebreide versie van Heeft u Hitler gezien? De substantiële uitbreiding bestond uit antwoorden op een moreel minder vrijblijvende vraag, namelijk Wist u ervan? Kennelijk begrepen de respondenten in die tijd onmiddellijk dat het om de concentratie- en de vernietigingskampen moest gaan. Kempowski schreef in zijn inleiding dat de openhartigheid van de respondenten hem had verbaasd, kennelijk kon men het, een kwart eeuw na de Duitse capitulatie, opbrengen om niet direct in een defensieve modus te schieten en de standaardformule van het ‘wir haben es nicht gewußt’ als antwoord te geven.

Wat er precies gebeurde in Auschwitz, Treblinka en andere vernietigingskampen, nee, dat wisten ze niet. Maar de concentratiekampen (KZ, zoals Dachau, Oranienburg en Sachsenhausen om een paar grote te noemen, die direct na Hitlers machtsgreep in 1933 op Duits grondgebied werden ingericht, om de door de nazi’s als politieke tegenstanders gewaarmerkte tienduizenden ‘preventief’ te herbergen, te treiteren en te martelen, wisten ze daarvan? Wie wel eens in KZ Dachau is geweest, stelt tot zijn verbazing vast dat het ook toen al grensde aan woonwijken van het stadje. Als de schoorstenen van de crematieovens begonnen te roken, ging meteen de waarschuwing rond dat de was moest worden binnengehaald.

Wat men na 1933 al snel begreep, was dat je mond opendoen – kritiek uiten, blijk geven van politieke of morele twijfels – riskant was en je in het KZ kon brengen, want er was altijd wel een buurman of een collega die er genoegen in schepte de lokale SA te informeren.

Boekhoudster, 1922
Er werd over gesproken. In Beieren baden ze altijd:
Lieve God, maak me stom,
Zodat ik niet in Dachau kom.
[…]

De massamoorden in het oosten – de Wilde Holocaust en daarna uitroeiing met industriële middelen – valt voor bijna alle respondenten onder de kop ‘niet geweten’. Zoals gezegd, als het om de precieze feiten gaat, is dat meer dan plausibel: alleen wie er werkelijk getuige van was, kon het beseffen. Getuigen die erover durfden spreken, besmuikt vanwege de risico’s, werden niet geloofd, zeggen veel respondenten.

Maar toch: wie ook maar over een korreltje redelijk verstand beschikte, ‘wist’ dat wat de autoriteiten zeiden over de deportaties, niet kon kloppen. Waarom een hulpbehoevende bejaarde jood of jodin naar een werkkamp in Polen deporteren? Om wat voor werk te doen? En waarom hoorde je daarna nooit weer wat van ze?

Een enkele respondent laat doorschemeren dat hij of zij niet had willen weten en vermeed zich af te vragen wat de waarheid was. Net zoals degenen die erover horen vermeden te geloven wat ze hoorden. Naar we mogen aannemen omdat met wél weten nauwelijks viel te leven. Wél weten en toch moeten zwijgen, omdat je met spreken je leven riskeerde? Dat zou een ondraaglijke morele last betekenen. Aan dat dilemma viel slechts te ontsnappen door zo weinig mogelijk te weten. Bepaald niet de moedigste uitweg, maar de meeste mensen zijn nu eenmaal niet moedig. Zij slaan zich zo goed als kan en zo kwaad als noodzakelijk is door het leven heen.

Sommige respondenten blijken hun geloof in Hitler anno 1970 nog niet verloren te hebben. Zij menen dat Hitler nauwelijks weet gehad heeft van wat in zijn naam aan misdaden werd aangericht: de misdadigers waren de kleine baasjes van de SA die even incompetent als corrupt waren en gewelddadig bovendien. Overigens zijn er ook die vonden dat een kwarteeuw na het einde van de oorlog een punt gezet moest worden achter discussies over schuld en morele verantwoordelijkheid. Zoals de respondent die zei dat de Wiedergutmachungs-gelden weliswaar stipt uitbetaald behoorden te worden, maar voortaan dan wel onder de voorwaarde dat Duitsland en de Duitsers niet langer mochten worden lastigvallen met hun verleden. Die eis past bij wat Sebastian Haffner in zijn nawoord zegt over de onwil om van de generatie die Hitler meemaakte om over hun ervaringen te spreken en die levend te houden in herinneringen: ‘Men heeft vergeten en willen doen vergeten.’

De tweede editie van Haben Sie Hitler gesehen?, met daarin opgenomen de antwoorden op de vraag ‘haben Sie davon gewußt’, verscheen in 1979. Je kunt je afvragen waarom het tot 2023 heeft moeten duren eer een Nederlandse vertaling van dit zo bijzondere boek uitkwam.

Hans van der Heijde

Walter Kempowski = Heeft u Hitler gezien?. Vertaling Gerrit Bussink en Izaak Hilhorst. Voorwoord Roxane van Iperen. Nawoord Sebastian Haffner, Alfabet Uitgevers, Amsterdam. 332 blz. € 24,99.