Een vriendin, nabij

Winterbloeiers is de tweede dichtbundel van Yentl van Stokkum. Haar debuut Ik zeg Emily werd positief ontvangen. Er staan lychees op het voorblad, die tegen kou kunnen. Hoewel de lychee en het winterbloei terugkomen in de bundel, zetten ze de lezer op het verkeerde been. Het gaat namelijk niet om kou, maar vooral op de opwarming van de aarde, hoe je daartoe te verhouden, en over liefde. De grootste kracht van deze bundel is een krachtige intimiteit die de tekst met de lezer aangaat. Dat begint al in het openingsgedicht:

alles wat volgt is een leugen
til niet te zwaar

(taal is niet gemaakt om te dragen haha)

maar liefste dit is waar wij zijn begonnen
midden in de pit van een zonsondergang

(vermoeide zucht)

warm en koel tegelijk
daar gaan we
terwijl het verdwijnende licht de vingers
over jouw ruggengraat laat lopen

Door ‘haha’ kan de lezer de schrijver naast zich weten. Het is alsof een vriendin op bezoek komt en wat kletst. Dat de lezer wordt aangesproken als ‘liefste’ maakt het gedicht meteen intiem, je voelt je als lezer haast geliefd. ‘daar gaan we’ kan erg veel betekenen, bijvoorbeeld: we gaan beginnen aan de dichtbundel, dat doen we samen, maar ook: de hele wereld gaat eraan, maar toch kunnen we samen even intiem zijn. Ook ‘til niet te zwaar’ kan meerdere dingen betekenen: laat de leugens je niet kwetsen, of: neem het leven sowieso licht, of letterlijk: til geen zware dingen. Wat ook vragen oproept is het gebruik van de haakjes. Is wat daartussen staat de reactie van de ‘liefste’ en is de liefste daarmee dan niet de lezer? Is dit wat de ik denkt? Maar hoe denk je een zucht? Hoe ben je begonnen in de pit van de zonsondergang? Gaat dat dan ook om al het leven dat is ontstaan door warmte van de zon? Is de geliefde daarmee het gehele leven dat gaat? Als het licht verdwijnt, hoe is dat dan warm en koel tegelijk, is het ergens ertussen? Of koud, maar door de genegenheid warm? Het gedicht als geheel heeft iets heel directs. Het lijkt erop dat een lezer niet leest, maar luistert, maar misschien wordt deze gedachte beïnvloed door een meeslepende voordracht van Van Stokkum tijdens Dichters in de Prinsentuin.

Het is haast suf om op te merken, maar in deze bundel ontbreekt een inhoudsopgave. De gedichten lopen door tot het einde en 96 pagina’s is voor een drukker handig. Het geeft een lezer echter ook de opdracht om de hele bundel in een keer te lezen. Het is precies op die manier dat de bundel wat zwakker wordt. De lezer heeft de intimiteit al geaccepteerd, beleeft de dichter naast zich en laat haar praten, in parlandogedichten, en dat gepraat wordt na een hele bundel wat oppervlakkig. Een lezer kan denken: ja, nu weet ik het wel met die parkieten en hommels, ga eens de diepte in, verras me de techniek van een acrobaat, wissel van taalregister, breng een diepgevoelde emotie over. Uiteraard staat ook dat er allemaal wel in, maar veel spaarzamer. Bijvoorbeeld in:

wij leven in de eeuw waarin gletsjers verdwijnen

omringd door koraal
dat we om onze dunne nekken
dragen

ik zeg trofee maar weet niet of ik trots moet zijn
wel dat ik op moet letten

het zou kunnen dat deze ketting nog leeft
ik bevoel de brokstukken
voorzichtig

op een ademhaling
iets van een slag

Dit gedicht stelt iets aan de kaak, namelijk het gebruik van koraal, en dat we dat misschien niet moeten doen. Dat is misschien te extrapoleren dat we misschien geen enkel leven moeten gebruiken. Het einde laat een soort zorgzaamheid zien, al is het onduidelijk of de ik nog wil dat het koraal leeft of niet. Technisch is het ook knap dat ‘trofee’ en ‘trots’ qua en inhoud en klank bij elkaar horen. De meest woeste emotie wordt gesymboliseerd met een bosbrand:

vriendin ik ben een bosbrand geweest

ik verschroeide alles op mijn pad

hij liet de troepen uitrukken ze waren te laat
overal die dikke rook boven afgebrokkeld land
grafietzwart smeult het na
er vinden volksverhuizingen plaats
kan ik nog iets herstellen met mijn beperkte taal?
vriendin vertel me voor het laatst hoe brand het land
soms vruchtbaar achterlaat en dat ik mezelf nu mag vergeven
er was zoveel organisch kwetsbaar materiaal en ik begon
met een vonk wilde niets meer zijn dan een vlam
en warm
een klein vuur dat alleen kreupelhout verorbert
zo iets van balans herstelt
ik had verwacht gecontroleerd uit te kunnen branden

In dit gedicht zien we kwetsbaarheid bij de ik, een ingewikkelde emotie. Ik lees het als volgt: de ik heeft een relatie met een hij. De ik wil dat dingen veranderen, kleine dingen, kreupelhout, dat hij zijn was in de wasmand doet, of zo. De ik echter, heeft zich niet onder controle en wordt een bosbrand. De hij laat nog ‘troepen uitrukken’, maar het helpt niet. Hij verhuist (‘volksverhuizingen’) en de ik blijft achter in een afgebrokkeld land, zoekt troost bij een vriendin en wil vooral bevestiging dat het niet verkeerd was geweest om boos te worden. Dat de ik oprecht dacht dat de relatie zou opleven na een korte, kleine uiting van woede (‘soms vruchtbaar achterlaat’) en de ik vraagt de vriendin of de relatie nog te redden is. Het gedicht is zo goed, omdat het tegenstrijdige, om niet te zeggen menselijke, emoties toont. De ik is én boos én verdrietig. Het raakt aan iets diepers dan geklets en het doet ook echt een appel op de lezer, op de vriendin. Je wil de ik helpen zichzelf te vergeven. Dat appel ontbreekt bijvoorbeeld in:

ik leverde een geliefde aan de markt

ik heb deze man gebouwd
al zal ik niet ontkennen dat het materiaal van begin af aan
uitstekend was
grof marmer ik kende iedere barst

zwaar en donker steen
maar ik ben het die hem heeft uitgehakt dit kostte me zeker
zeven jaar
mijn vinger beurs en krom mijn rug misschien gebroken maar
heb je gezien
hoe hij langzaam maar zeker iedere kans heeft opgepakt
ik ben moe dat ga ik niet ontkennen maar
mijn trots is onvervalst

ik lever hem vol vertrouwen aan de toekomst af
hij zal het uitstekend doen
zoals ze uiteindelijk allemaal excelleren
op de markt en hij heeft me bedankt
voor alles wat ik aan hem gaf
waardoor ik weet dat ik meer dan een beitel
en een goed paar ogen was

Het beeld is misschien wat cliché: een vrouw vormt een man zodat hij goed kan functioneren in een relatie. En hoewel die relatie voorbij is, is de ik trots (‘mijn trots is onvervalst’) dat de man zo is veranderd. Goed, prima, maar vertel me meer over diepere emoties dan deze trots.
Over de hele bundel is dan te zeggen dat de grootste kracht de onmiddellijke nabijheid van een vriendin is, en dat je die nabijheid op den duur niet meer bijzonder vindt. Lees deze bundel dus af en toe, en weet je minder eenzaam, en niet achter elkaar door.

Erik-Jan Hummel

Yentl van Stokkum – Winterbloeiers. Hollands Diep, Amsterdam. 96 blz. € 21,99.