De voorlopers van de wil

In Het leven van de geest richt Hannah Arendt zich op drie belangrijke processen in de geest: denken, willen en oordelen, aan welke ze allemaal een flink deel wijdt. Op een toegankelijke manier legt zij in woorden de geest bloot en deelt daarmee bijzondere inzichten die niet per se waarheid zijn, maar die inspireren om verder over na te denken. In deze serie licht ik daar enkele inzichten uit die te mooi zijn om niet te delen. Deze derde aflevering over het deel ‘willen’ gaat over Arendts onderzoek naar de voorlopers van de wil.

Terwijl de ontdekking van de rede samenviel met de ontdekking van de geest en het begin van de filosofie, werd het vermogen van de wil pas veel later duidelijk. Arendt vraagt zich daarom af door welke ervaringen mensen zijn gaan beseffen dat ze in staat waren om wilsbesluiten te vormen. Zij onderzoekt daarvoor de ‘voorlopers van de wil’ in de Griekse filosofie. Aristoteles’ analyses van de ziel zijn van grote invloed geweest op de latere filosofen van de wil. Daarom onderzoekt zij eerst zijn analyses.

Het vertrekpunt van Aristoteles is dat de rede op zichzelf niets in beweging zet. Hij vraagt zich af wat het dan wel in de ziel is wat beweging doet ontstaan. Ook de begeerte is volgens hem geen dwingende kracht, want de rede kan ervoor zorgen dat we onze begeertes weerstaan. Dit verschijnsel is, na de ontdekking van de wil, het onderscheid tussen wil en neiging genoemd.

Volgens Aristoteles zorgt een samenspel van rede en begeerte voor beweging. De begeerte verlangt naar iets wat afwezig is en stimuleert zo de rede om middelen en manieren te zoeken om het doel te bereiken. Hij onderscheidt daarbij de praktische rede, die zich alleen bezighoudt met zaken waar de mens invloed op heeft, en de zuivere rede die zich juist bekommert om wat mensen niet kunnen veranderen. In de ethische verhandelingen van Aristoteles wordt er voor de praktische rede een andere term gebruikt die een vorm van inzicht inhoudt in wat goed of slecht is voor mensen, geen intelligentie of wijsheid, maar meer een soort bedachtzaamheid, die je nodig hebt bij elke activiteit waar je zelf invloed op hebt.

Als je kunst maakt, gaat het niet alleen maar om wat je maakt, maar ook om hoe je het maakt, en daarbij heb je steeds een keuze tussen alternatieven. De keuze is een soort tussenvermogen die bemiddelt tussen rede en begeerte. Deze keuzevrijheid wordt vaak gezien als de voorloper van de wil. Toch is de ruimte van deze ‘vrijheid’ betrekkelijk klein. Deze gaat alleen over de middelen, want het doel wordt als vanzelfsprekend beschouwd. Bij deze vrijheid gaat het nooit om de spontane macht om iets nieuws te beginnen of ‘om een autonoom vermogen dat door zijn eigen natuur bepaald wordt en aan zijn eigen wetten gehoorzaamt.’

Na Aristoteles onderzoekt Arendt het werk van de apostel Paulus. Socrates ontdekte het ‘twee-in-één’, dat wij nu bewustzijn zouden noemen, waarin wij onszelf te vriend willen houden, maar bij Paulus zijn die twee juist voortdurend in conflict met elkaar. Hij zegt dat zodra hij het goede wil doen, het kwade zich aan hem opdringt. De wet speelt daarbij een dubieuze rol: de wet is goed, omdat hij de zonde laat zien als zonde, maar juist daardoor brengt hij de zonde tot leven. Dit alles leidt ertoe dat Paulus zichzelf niet meer begrijpt: ‘Ik ben een vraag geworden voor mijzelf’.

In het christendom begon de wil een cruciale rol te spelen. Terwijl men in de oudheid geloofde dat de mens sterfelijk was, maar dat de wereld zou blijven voortbestaan, kwam het christendom met het geloof dat aan de wereld ooit een einde zou komen, maar dat de mens door zijn geloof het eeuwige leven kon verwerven: om het eeuwige leven te verdienen is het nodig om ‘iets naar beste vermogen te willen doen’. Voor God staat die wil gelijk met het handelen: iemand die een ander wil doden, maar het niet gedaan heeft, heeft net zo gezondigd als iemand die dat wel heeft gedaan. Belangrijk is hier dat de wil de keuze heeft om ‘nee’ te zeggen. Als de wil die niet had, dan zou deze geen wil meer zijn.

Zoals ook het denken de mens in tweeën splijt, zo doet ook de wil dat: hij brengt automatisch zijn tegenwil met zich mee, dat in het Engels met ‘I nill’ verwoord wordt, maar waar in het Nederlands eigenlijk geen goede vertaling van bestaat. Het is niet hetzelfde als ‘ik wil niet’, omdat dat ook kan betekenen dat de wil helemaal ontbreekt, terwijl ‘I nill’ een actief niet-willen is, die iets bepaalds niet wil. De vertalers van Arendts werk hebben het daarom maar vertaald met ‘ik nil’. Er is echter een verschil tussen de gespletenheid in het denken en die in het willen. De wil heeft ‘heling’ nodig, zodat hij opnieuw één wordt, terwijl het denken juist zou eindigen op het moment dat de splijting geheeld wordt.

In feite komt het er dus op neer dat de wil machteloos is, niet omdat er iets van buiten de wil tegenhoudt, maar omdat de wil zichzelf hindert. Voor Paulus is die uitleg vrij eenvoudig: de geest en het vlees zijn met elkaar in conflict. De mens is zowel vlees als geest. Het vlees zal sterven, dus als je de begeerten van het vlees gehoorzaamt, word je vanzelf naar de dood geleid. De geest zal daarom moeten proberen het vlees met al zijn hartstochten te ‘kruisigen’.

Tegelijkertijd met de ontdekking van de wil, zegt Arendt, werd er ‘een ware doos van Pandora met onbeantwoorde vragen geopend’, want zie daar het grootste struikelblok in de christelijke filosofie: ‘de onmiskenbare contradictie tussen een alwetende, almachtige God en wat Augustinus later het “monsterlijke” van de wil zal noemen.’ Hoe kan God immers de mensen hebben gemaakt die het voorwerp van zijn toorn zijn? Het enig mogelijke antwoord hierop komt van de Bijbelse Job en dat is dat dit alles ‘te wonderbaar voor mijn begrip’ is. Zo blijft het mysterie van al het Zijn intact. Een grap die in de tijd van Augustinus bekend moet zijn geweest, is: de man die vraagt wat God uitvoerde voor hij hemel en aarde schiep, krijgt als antwoord: Hij maakte de hel gereed voor wie zijn neus steekt in zulke diepe zaken.

Dietske Geerlings

Hannah Arendt – Het leven van de geest. Vertaald door Dirk De Schutter en Remi Peeters. Ten Have, Utrecht. 800 blz. € 52,99.