Andrej Platonovs romans

Met het uitbrengen van de verzamelde romans van Andrej Platonov (1899 – 1951), in een nieuwe vertaling van Aai Prins, completeert Uitgeverij Van Oorschot de uitgave van Platonovs prozawerk. In 2019 werden, eveneens vertaald door Prins, al Platonovs verzamelde verhalen uitgebracht. Daarmee zijn twee kloeke, prachtig uitgevoerde delen, samen zo’n 1800 bladzijden, aan de Russische Bibliotheek toegevoegd.

‘Platonov was de grootste waarlijk communistische schrijver die de Sovjet-Unie heeft voortgebracht’, schrijft Aai Prins in haar nawoord. Het is niet moeilijk om het met haar eens te zijn dat Platonov de grootste Russische schrijver van zijn tijd was, want zijn romans en zijn verhalen zijn briljant. Maar met dat oordeel is een treurige waarheid verbonden: tijdens zijn leven waren censors Platonovs enige lezers. Het moest tot het einde van de Sovjet-Unie duren eer zijn verhalen en romans ongeschonden konden worden uitgegeven. Aan de andere kant kun je je erover verbazen dat Platonov het leven hield tijdens de stalinistische terreur, in tegenstelling tot literaire verwanten als Boris Pilnjak en Isaak Babel, respectievelijk in 1938 en 1940 door de beulen van de NKVD geëxecuteerd.

Romans bevat er vijf. Tsjevengoer is met ruim 400 bladzijden veruit de langste. Daarna volgen De bouwput, Brood en Lezen, Dzjan en De gelukkige Moskou. De laatste is onvoltooid gebleven. Alleen de laatste twee van de vijf dateren van na het besluit van het Russische Schrijverscongres van 1934 om de principes van het socialistisch realisme – sotzrealizm in de Sovjet-Russische newspeak – als bindend voor scheppend literair werk te aanvaarden.

Tsjevengoer (1926-1929), De bouwput (1929 – 1930) en Brood en lezen (1930 – 1931) zijn allesbehalve socialistisch-realistisch, maar daar zou de censor toen nog niet over hebben mogen vallen, zou je gezien de dateringen zeggen. Bovendien pleitte voor de auteur dat hij van proletarische afkomst was en een communist, terwijl zijn romans in elk literair opzicht beter waren dan alles wat de censor in die jaren onder ogen kwam. Toch – en tot Platonovs verbazing – kwam Tsjevengoer niet door de keuring, nadat aanvankelijk wel een paar eerste hoofdstukken in een tijdschrift waren gepubliceerd.

Met de kennis van nu kun je na lezing van Platonovs romans concluderen dat die verbazing aan naïviteit moet zijn ontsproten. Wat zijn romans zo goed maakt is Platonovs met veel stilistisch vernuft bedreven, fijnzinnige satire en ironie. Maar als er iets wat autoritaire regimes en hun censors niet verdragen, zijn het wel satire en ironie. Met betrekking tot deze romans kwam daar nog bij dat wat Platonov op lichte, satirische toon voorschotelt en soms tot surrealistische proporties lijkt op te blazen, de werkelijkheid dicht benaderde, veel dichter dan om het even wat voor socialistisch-realistische roman.

In het door oneindige steppe omringde stadje Tsjevengoer lijken de ideeën en principes van de revolutie door de wind aangevoerd. De boerzjoeien(bourgeois) – voor de bezitlozen op deze steppe is een boerzjoei iedereen die echt beddengoed heeft en niet op stro hoeft te slapen – zijn de steppe ingejaagd of doodgeschoten, zodat aan de belangrijkste voorwaarde voor het vestigen van het communisme is voldaan. Maar hoe dat te doen? Sommigen brengen in de gesprekken daarover in dat het communisme als vanzelf uit de schoot van het proletariaat geboren wordt, want dat volgt immers uit de wetmatigheid waarmee het historische proces verloopt. Oftewel, niets doen is de boodschap en wachten tot de zon de proletarische aarde genoeg heeft verwarmd om het communisme tot ontkiemen te brengen.

In De bouwput beult een groepje, door honger en ontberingen verzwakte arbeiders zich af bij het graven van een onafzienbare bouwput waarin de fundamenten gelegd gaan worden voor wat een enorm proletarisch woonoord moet worden. In het verhaal wordt ook een bezoek aan het platteland beschreven, waar op dat moment een boerengemeenschap vrij van koelakken wordt gemaakt – de koelakken worden op een vlot gezet dat door de stroom naar zee zal worden meegenomen, terwijl de overgebleven boeren en knechten voorbereidingen treffen voor hun intrede in de nieuwe kolchoze. Wat dat laatste betreft: wat Platonov hier tot een groteske lijkt te maken, was niets minder dan de rauwe werkelijkheid van de collectiviseringscampagne van de late jaren 1920. Verdrijving of standrechtelijke executie van koelakken (= elke boer die een knecht in dienst had) en boeren die al hun vee slachtten en een schranspartij aanrichtten, omdat ze liever alles opaten dan het geconfisqueerd te zien door de kolchoze. Platonov beschrijft hoe ze, kreunend van de krampen in hun tot barstens toe volgevreten lijven, niet meer kunnen opstaan en door het gras rollen. Sommige boeren verstoppen hun vrouwen, want ze willen niet dat die ‘keutersnollen’ worden: het misverstand heerst dat, net als het ingebrachte vee en landbouwgereedschap, in kolchozen ook de vrouwen collectief bezit zijn.

In Brood en spelen hopen de hoofdpersonages dat Lenins adagium dat communisme gelijkstaat aan de som van sovjet-macht en elektrificatie van toepassing te verklaren voor het hele heelal en alle sterren, planeten en manen met technische middelen dienstbaar te maken aan de mensheid. Maar eerst moeten ze het dorp waar ze zijn gestrand met behulp van een door een motorfietsmotor aangedreven dynamo van stroom voorzien, opdat iedere proletariër bij een goede lamp de leerboeken over elektriciteit kan lezen.

Platonovs grote thema komt in Brood en spelen het duidelijkst aan de oppervlakte. Dat thema is het door de revolutie losgemaakte, even ongebreidelde als naïeve geloof in een grootse toekomst van de mensheid, die voor het grijpen ligt als je maar groot, gedurfd en vertrouwend op wetenschap en eigen kunnen durft te denken en te handelen. Hoe sympathiek hij er ook tegenover staat – het kenmerkte overigens ook hem tijdens zijn jeugd, Platonov maakt het wel tot voorwerp van relativering, met de middelen van ironie en satire.

Dzjan, uit 1933, is de neerslag in romanvorm van reizen die Platonov naar het Centraal-Aziatische Turkmenistan maakte. Tsjagatajev, de hoofdpersoon, gaat daar op zoek naar wat nog over is van de Dzjan, een volk dat langs de randen van de Karakoem-woestijn leefde, maar door oorlog, onderdrukking en revolutie de woestijn is ingejaagd en daar bezig is uit te sterven door voedsel- en watergebrek. Tsjagatajev gaat tot het uiterste om de schamele resten van dit volk te redden opdat het zichzelf naar het socialisme kan voeren. Bovenop de kritiek van de censor dat Dzjan niet voldeed aan socialistisch-realistische criteria, kreeg Platonov ook het verwijt dat hij zonder blad voor de mond te nemen over seks had geschreven die buitenechtelijk was, nota bene zonder die te veroordelen.

In De gelukkige Moskou – Moskou is daarin een vrouw die als een magneet mannen aantrekt – spelen net als in Brood en spelen onder meer figuren een rol die grootse visioenen hebben van wat techniek in een naaste (communistische) toekomst vermag. Volgens vertaler Aai Prins gebruikte Platonov hier zijn eigen succes als ontwerper van een nieuw type weegschalen, een type dat een grote materialenbezuiniging opleverde.

Met Platonovs Romans heeft Van Oorschot vier meesterwerken en een onafgemaakt meesterwerk gebundeld. Platonov lezen verbluft je bladzij na bladzij, zo goed schrijft hij. Platonov lezen maakt je ook boos en treurig. Over de agressieve botheid van de sovjet-censoren en hun bazen, die het mooiste van wat hun eigentijdse literatuur te bieden had, onthielden aan lezers.

Is Aai Prins’ nieuwe vertaling beter dan eerdere vertalingen? Ik denk het wel, maar ik beheers het Russisch niet en van een systematische vergelijking van vertalingen heb ik afgezien. Van Platonovs manuscripten is een deel in de jaren 1960 uitgebracht, soms incompleet, en een ander deel pas in de jaren 1990. In deze nieuwe vertaling heeft Prins alles meegenomen wat sindsdien uit archieven is opgediept en wijzigingen of aanvullingen noodzakelijk maakte.

Hans van der Heijde

Andrej Platonov – Romans. Vertaling Aai Prins. Van Oorschot, Amsterdam. 926 blz. € 50,00.