Het Dagboek van Max de Jong op encyclopedische wijze uitgespit 

Max de Jong had altijd wat te klagen. Was het niet over de radio van de buren, dan was het wel omdat er werd gehuisjebeld, en was het niet dáárom dan omdat iemand het draadje van de deurbel had doorgeknipt. Hij klaagde omdat hij op de kolenboer moest wachten, dan weer omdat de kachel niet wilde branden. Hij klaagde over hoe Simon van het Reve sprak (‘op dat verneukeratieve toontje van hem kun je helemaal niets terugzeggen’) en over de manier waarop Willem Frederik Hermans zijn pad plaveide (‘Die houdt er een waslijstje op na van tien mensen welke door hem opgevreeien moeten worden en de rest daar is hij lomp tegen’).

Óver Max de Jong werd ook geklaagd. Omdat hij vanwege allerlei geluidshinder overdag niet kon werken, zat hij ’s nachts op zijn typemachine te hameren.

Geboren in 1917 was hij een generatiegenoot van Leo Vroman (1915), Willem Frederik Hermans (1921) en Gerard Reve (1923) die, toen hij op 24 november 1947 aan zijn dagboek begon, al de eerste stappen in hun literaire carrière hadden gezet. Zelf had De Jong ook enkele publicaties op zijn naam gebracht, waaronder het in juni 1947 bij Van Oorschot verschenen lange gedicht Heet van de naald.

Eigenlijk is ook dat één langgerekte jammerklacht. De vrouw op wie hij verliefd is, ‘is getrouwd met een ander / en heeft kinderen / zoals het moet’ en verder zit het ook altijd tegen: een mus ‘sjilpt’ hem wakker, de radio’s van de buren spelen door de wanden heen (‘denken verboden’), lezen wordt te pijnlijk (‘de wereldliteratuur / in haar geheel / is geschreven over vrouwen / zoals zij er een was’), zelfs de ‘ver verwijderde sterren’ doen hem aan haar denken.

De laatste kwatrijnen van Heet van de naald gaan zo:

ik heb het hopeloos verknoeid
en het had niet gehoefd
ik had het anders horen aan te pakken
en had haar kunnen krijgen

het lag uitsluitend aan mij
maar ik was geïmponeerd
ik kon er niet tegen op
jammer is zo iets.

Na zijn overlijden op 10 juni 1951 heette het in een krantenbericht dat Heet van de naald ‘in kleine kring zeer de aandacht heeft getrokken’. 

Max de Jong voelde zich niet alleen miskend, hij wás miskend, zowel in het literaire leven, als in het maatschappelijk verkeer. Hij zag er slecht verzorgd uit. Vrouwen deinsden voor hem terug, mannen namen hem niet serieus. Op 1 december 1947 stevende hij nog even op Esther + Hilde af, noteert hij in zijn dagboek, ‘en over Simon van het Reve gepraat, toen ik wegging, proesten ze tegen elkaar, dat moet wel even de kop ingedrukt worden.’ Twee weken later: ‘Hilde veracht me en negeert me, Esther minder consequent. Dat ze door mijn ratéschap als schrijver niet geïmponeerd zijn geen wonder – ze kennen Simon van het Reve.’

Ratéschap = misluktheid.

Geen van beide woorden staat in de Van Dale, ze lijken speciaal gemaakt voor Max de Jong.

Nog steeds trekken hij en zijn werk de aandacht, zij het nog steeds in kleine kring. Van deze kring is Bob Polak zonder twijfel de kern. Hij bezorgde eerder de Aforismen (2021) en de Verzamelde gedichten (2022), beide bibliofiele uitgaven (oplage respectievelijk 100 en 125 exemplaren) verschenen bij de Statenhofpers van Jaap Schipper. Eveneens in beperkte oplage verscheen Dansen met Max de Jong (Stichting Polak & Van der Kamp, 2020), waarin Bob Polak de dagboekfragmenten heeft verzamelde over De Jongs pogingen om zich te bekwamen in het dansen, dit met het doel om vrouwen te ontmoeten. Maar het zat nooit mee:

– Dansen. Weer een hel! (15 december 1949).

– Dansen. Er was toevalligerwijs een groot vrouwenoverschot, maar desalniettemin was het volkomen mis. Ik ben daar eenvoudig melaats! (22 december 1949).

– Dat linkse meisje begon nog wel met mij te vragen – dat gebeurt me niet alle dagen. Ik beloonde haar door haar bij de spindraai in de tango tot twee keer toe geducht op haar tenen te trappen. (29 december 1949).

Vorig jaar publiceerde Polak bij Uitgeverij Fragment van Frank van den Ingh Bij het gedicht Heet van de naald van Max de Jong. Hierin gaat hij onder meer de drukgeschiedenis van het 91 kwatrijnen tellende gedicht na. Na de eerste druk verschenen bij Van Oorschot nog een tweede (1974), een derde (1982) en een vierde zelfstandig druk (2014). In 1968 werd het hele gedicht afgedrukt in Tirade nummer 133, wat dus als de eigenlijke tweede druk zou kunnen worden beschouwd. Heet van de naald maakt natuurlijk ook deel uit van Verzamelde gedichten en het is ook opgenomen in Bij het gedicht Heet van de naald van Max de Jong, zodat er in totaal sprake is van zeven drukken.

Nu is er dan Bob Polaks opus magnum Bij het Dagboek van Max de Jong (ook bij Uitgeverij Fragment). Het Dagboek verscheen in 2016 bij Van Oorschot in een dundrukuitgave van 840 bladzijden. Alle jaren na zijn overlijden heeft de zuster van Max de Jong zich gehouden aan de door hem uitgevaardigde bepaling dat het nooit mocht worden uitgegeven. Pas na haar dood heeft de familie de tekst vrijgegeven, zodat Van Oorschot zonder de waarheid geweld aan te doen op het buikbandje kon schrijven: ‘Het dagboek dat niemand mocht lezen’.

Wel circuleerden er roofdrukken. In Bij het Dagboek gaat Bob Polak onder meer op dat onderwerp dieper in. Weinig facetten van de mens, de dichter en zijn werk blijven in dit door Huug Schipper schitterend vormgegeven naslagwerk onbelicht. Zo krijgen we uitvoerig te lezen waar Max de Jong at: bijna altijd buiten de deur. 1013 keer bij De Nieuwe Biekorf, andere keren bij Tante Mia, Eethuis Kneulman, De Gulden Bal en Ruteck’s. 

‘In Het Vette Hapje bij de Magere Brug kwam hij voornamelijk om te schaken,’ meldt Polak. Hij belicht de mensen die deze gelegenheden ook bezochten om te eten en die door De Jong in zijn Dagboek worden genoemd, zoals Simon van het Reve. Polak turfde dat de auteur van De avonden en Max de Jong elkaar tweeëntwintig keer in De Biekorf hebben ontmoet.

De familie van Max de Jong wordt zowel van vaders- als van moederskant beschreven. Hij had een Joodse moeder, zat tijdens de oorlog enige tijd ondergedoken bij de ouders van Leo Vroman, familieleden vonden in Duitse gaskamers de dood, maar De Jong manifesteerde zich in zijn bij leven gepubliceerde werken niet als Joodse schrijver. Hij noteerde in zijn dagboek wel van anderen of ze al of niet Joods waren.

De adressen die De Jong bewoonde worden uitgelicht aan de hand van stadsplattegronden, dwarsdoorsneden van de panden waarin hij een kamer had en lijsten met de namen van medebewoners. Uitputtend lijken me ook de lijsten van de tentoonstellingen en films die Max de Jong bezocht. De schutbladen met door Piet Schreuders ingetekende kaarten van Amsterdam geven uitsluitsel over alle plekken in de stad waar De Jong woonde, at, schaakte, werkte, danste en gluurde.

Politiek gezien had De Jong een brede belangstelling. Hij nam de tijd om Het Parool en Vrij Nederland te lezen en was op 9 mei 1948 op de Dam aanwezig toen Winston Churchill daar een toespraak hield. Typerend is dat hij, zoals Polak aan de hand van het dagboek noteert, aanvankelijk een goede plek had, maar door een ‘stommiteit’ verloor hij deze ‘prachtplaats’.

Bob Polak heeft het Dagboek op encyclopedische wijze uitgespit en laat geen detail onbenoemd. Jarenlang was maar één foto van Max de Jong bekend (zie hierboven). Polak en Schreuders vogelden uit op welke plek op het Damrak hij door een onbekende straatfotograaf was staande gehouden. Dat was vrijwel zeker in de zomer van 1950, misschien op de dag dat De Jong op zoek was een nieuwe broek bij C&A, of een paar weken later toen hij sokken kocht bij De Bijenkorf.

Dankzij al dit speurwerk vormt Bij het Dagboek niet alleen de sleutel tot de tekst, maar ook tot de persoon Max de Jong, zijn werk, zijn leven en zijn tijd. De bijna maniakale werkwijze van Polak getuigt van liefde en dwingt respect af.

Frank van Dijl

Bob Polak – Bij het Dagboek van Max de Jong. Uitgeverij Fragment, € 45.

Max de Jong – Dagboek. Van Oorschot. Uitverkocht. Lees hier online..