Slavernij en imperialisme

Slavernij is van alle tijden. Het komt al miljoenen jaren voor in bijna alle delen van de wereld. In ons land is de discussie de afgelopen tijd vooral gericht op de trans-Atlantische slavenhandel, waarin Nederland een flink aandeel had. Schepen voeren naar de Afrikaanse westkust, haalden daar slaven op en verkochten deze in het Caribisch gebied in ruil voor suiker, tabak en andere tropische waren. Het is slechts één hoofdstuk uit de donkere geschiedenis van de slavernij. Het is daarom interessant dat historicus Martin Bossenbroek (69) in zijn nieuwe boek De Zanzibardriehoek een geheel andere episode behandelt, namelijk de slavenhandel in Oost-Afrika. Hij doet dat op dezelfde manier zoals hij dat in zijn eerdere werk (bijvoorbeeld zijn veel geprezen De Boerenoorlog) heeft aangepakt: met een soepele pen, beeldend, met veel ruimte voor feiten en anekdotes, en met aandacht voor het menselijk drama. Hij is een uitstekend vertegenwoordiger van de zogenaamde ‘verhalende’ geschiedschrijving, zoals die eind vorige eeuw door bijvoorbeeld Barbara Tuchman werd beoefend: geschiedenis als spannend verhaal, geschreven voor een algemeen publiek.

Zanzibar, een eilandstaat gelegen voor de oostkust van Afrika, was in de negentiende eeuw een belangrijk knooppunt van de slavenhandel rond de Indische Oceaan. Op de plek waar nu een kerk staat, vond in de hoofdstad Stone Town de slavenmarkt plaats. Tot de sluiting van deze markt in 1873 onder druk van de Engelsen, werden hier zo’n 750.000 slaafgemaakten door Arabische handelaren aangevoerd, een handel die veelal werd gefinancierd door Indiase geldschieters. De slaven werden tewerkgesteld op de kruidnagelplantages op het eiland of verder verscheept naar het Midden-Oosten.

Bossenbroeks verhaal begint in de tweede helft van de negentiende eeuw, toen het Engelse rijk, dat ooit de grootste slavenhandelaar ter wereld was, zich tot opdracht stelde het kwaad van de slavernij in onder meer Oost-Afrika uit te roeien. Afrika moest worden geciviliseerd en opengelegd voor de Europese handel. Het credo van de beroemde abolitionist, zendeling en ontdekkingsreiziger, de Schot David Livingstone, die een prominente rol in het boek speelt, was dan ook: christianity, commerce and civilisation.

Het sultanaat Zanzibar werd, zoals grote delen van Afrika, een speelbal van de westerse mogendheden. In 1862 stelden Londen en Parijs zich nog garant voor de soevereiniteit van het sultanaat. Maar toen het pas verenigde Duitsland ook zijn aandeel in de koloniale buit opeiste en zijn oog liet vallen op de Afrikaanse oostkust, gooide Engeland het met de Duitsers op een akkoordje. Op een smalle kuststrook na werden de bezittingen van de sultan op het vasteland van Afrika in twee invloedssferen verdeeld: de Engelsen namen het gebied ten noorden de Kilimanjaro en Duitsland het gedeelte eronder. Enige tijd later werd het gehele sultanaat een protectoraat van de Engelsen, nota bene in ruil voor het eiland Helgoland dat als een vervelende Engelse puist voor de  Duitse Noordzeekust lag.

De Engelsen grepen bruut in toen na de dood van de sultan in 1896 troonpretendent Khalid, die niet naar de pijpen van de Britten wilde dansen, de macht greep. Dat zinde de kolonisator niet. Toen de Khalid niet wilde wijken, bombardeerden de Britten met oorlogsschepen het aan de waterkant gelegen sultanspaleis. In minder dan drie kwartier was het verzet gebroken, de Anglo-Zanzibar War was de kortste oorlog uit de geschiedenis, er vielen honderden doden en gewonden. Zo breng je civilisation, aldus de Britten.

De strijd tegen de slavernij werd gecombineerd met een expansief imperialisme. Een merkwaardige paradox, constateert Martin Bossenbroek: ‘De hele negentiende eeuw wierp Groot-Brittannië zich op als wereldkampioen bevrijding van individuele slaafgemaakte Afrikanen. Tegelijktijdig breidde het zijn invloed op het Afrikaanse continent steeds verder uit.’ Verderop schrijft hij: ‘de bevrijding van de slaven hield vrijwel gelijke tred met de inbezitname van hun land.’

Hij illustreert deze paradox met de  wederwaardigheden van domineeszoon John Kirk uit Schotland, een van de hoofdrolspelers in het boek. Hij nam als (vice-)consul de strijd tegen de slavernij uiterst serieus, maar was tevens een warm pleitbezorger voor een verdere expansie van Groot-Brittannië in Afrika. Hij had daar zelf belang bij, als directeur van de Imperial British East Africa Company. Wat wij achteraf zien als een tegenstrijdigheid, was voor hem een logische keuze.

Ik heb De Zanzibardriehoek met veel genoegen gelezen, alleen raakte ik zo nu en dan verward door de vele figuren en bijfiguren die in het boek aan de orde komen. Verder miste ik een antwoord op de vraag waarom Groot-Brittannië, dat in de voorafgaande eeuw voor een aanzienlijk deel van de intercontinentale slavenhandel verantwoordelijk was, zich in de tweede helft van de negentiende eeuw zo scherp tegen slavernij en slavenhandel keerde. Hoe heeft deze ‘opzienbarende metamorfose van Groot-Brittannië’  kunnen plaatsvinden? Het wordt alleen geconstateerd, niet uitgelegd.

De Zanzibardriehoek laat zien dat het verleden complexer is dan we achteraf wel eens vermoeden. Het is bijna schokkend te lezen hoe Europese mogendheden de rest van de wereld als hun eigen achtertuin beschouwden en aan andere volken hun concept van christelijke beschaving opdrongen, als dat niet goedschiks ging, dan maar kwaadschiks. De voorvechters van het kolonialisme handelden uit winstbejag, maar waren ook oprecht in het uitdragen van hun beschavingsmissie. Dat maakt De Zanzibardriehoek zo interessant: het laat zien dat ook bij een heikel onderwerp als slavernij goed en fout niet scherp zijn afgebakend.

Aart Aarsbergen

Martin Bossenbroek – De Zanzibardriehoek, Een slavernijgeschiedenis, 1860-1900. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam. 424 blz. € 32,50.