Voor het eerst in mijn leven ga ik naar de Nacht van de Poëzie en voor het eerst, ook, doe ik dat met een perskaart. Ik mag zelfs een fotograaf meenemen. De fotograaf heeft speciaal voor de gelegenheid een analoge camera gekocht. Ludiek, aimabel, maar ik heb er niets aan. Voordat de foto’s ontwikkeld zijn, staat deze reportage allang op de site. Gelukkig is daar altijd nog de smartphone.

Wat weet ik van de Nacht van de Poëzie? Dat er heel veel dichters komen. Zangers tussendoor. Soms een illusionist. Dat de Nacht heel lang duurt, en dat het me eigenlijk saai lijkt. Vandaar dat ik nooit een kaartje kocht. Maar de vrienden om mij heen – net zo oud als ik, allemaal beginnende dichters – spreken er met zo veel passie over, dat ik overtuigd ben geraakt. De Nacht van de Poëzie is een belevenis, die ik minstens een keer in mijn leven moet hebben meegemaakt. De editie van 2023 is de veertigste. Het motto is: ‘Zullen wij confetti van onszelf maken en gaan dwarrelen, feestelijk en ongericht.’ Het motto komt van een dichtregel van Eva Gerlach, van wie ik evenwel nooit of vaag eens gehoord kan hebben.

Na vanavond ken ik het gehele Nederlandse landschap der poëten, dat kan niet anders. Nog voor de avond begint heb ik afgesproken met mijn vrienden. Een van ons heeft een ‘DronkenDichtersDiner’ georganiseerd bij haar thuis. Blijkbaar is de Nacht iets waar je aangeschoten heen moet gaan.

Het één heeft ongetwijfeld met het ander te maken, maar wanneer we dan eindelijk naar TivoliVredenburg gaan, zit de sfeer er meteen goed in. Bij ons allemaal heerst het gevoel dat er iets bijzonders te gebeuren staat, en dat gevoel wordt versterkt wanneer we de grote zaal binnenstappen. Het gonst. Beneden is geen plek meer, middelhoog ook niet, dus gaan we helemaal bovenin zitten. Alsnog is het zicht voortreffelijk. Inmiddels is nestor Piet Piryns, samen met Ester Naomi Perquin de Nachtpresentator, begonnen aan zijn openingspraatje. De kern daarvan is: geniet, en als je opstaat laat je niet je jas op je stoel liggen.

Zeven minuten krijgen de meeste dichters. De eerste poëet van de avond is, hoe kan het ook anders, Bart Chabot. Hij begint met een gedicht zo kort als de ruimte die hij tussen twee zinnen laat. Daarna nog een paar gedichten, eentje uit een bundel die tijdens de Boekenweekgeschenk 2024 zal verschijnen. Hij leest zijn gedichten voor alsof het anekdotes zijn die hij ter plekke verzint. Verfrissend wel.

Bart Chabot

Meteen al bij Chabot toont het publiek haar welwillendheid. Er wordt makkelijk en veel gelachen. Wat moet het heerlijk zijn om op het podium te staan. Je hoeft maar te zeggen dat je gisteren jonger was dan vandaag en de zaal ligt dubbel. Een stilzwijgend contract is het, tussen dichter en publiek: ik geef jou mijn woorden, jij geeft mij jouw lach. Sommige mensen moeten er trouwens nog wel inkomen. Vooral aan het begin van de avond wordt er veel gekucht in het publiek. De een steekt de ander aan en voor ik het weet heb ik weer een dichtregel gemist door het lawaai om me heen. Zelf maak ik me ook schuldig aan afleiding. Tijdens een zogenaamde entr’acte van de Zuid-Koreaanse pianiste Yeol Eum Son vraagt een man of ik alsjeblieft mijn gesprek wil staken.

Entr’actes zijn tussenacts. Steeds wanneer er drie dichters hebben opgetreden vinden ze plaats. Een ideale gelegenheid om even de zaal te verlaten, zou je zeggen, en langs de vele kraampjes in de rondgang te scharrelen. Het poëziecafé te bezoeken. Een tattoo te laten zetten bij de pop-upshop. Drank te halen. Maar al snel merk ik dat ik de tussenacts heel leuk vind, leuker misschien nog wel dan de voordrachten van de dichters. Met de Zuid-Koreaanse meesterpianiste had ik niets, maar met de dansgroep Oxygen wel. Met de Ierse band Seven Drunken Nights wordt het vast feest, Naaz zal wel kippenvel worden.

Dans van Oxygen
Ondertussen in het Poëziecafé een gesprek tussen Ingmar Heytze en John Jansen van Galen (beeld: Emma Tijssen)

Het komt erop neer dat ik pas na het optreden van artpopgroep Princess Goes door de hallen ga struinen en de voordracht van Eva Gerlach mis. Het zij zo. Je gaat sowieso optredens missen, was me al door mijn meer ervaren vrienden verteld. Het tekent de losheid van de avond, die me meer en meer duidelijk wordt. De saaie stijfheid waar ik bang voor was, is afwezig, en dan moet het nog nacht worden.

Hoogtepunt van het eerste deel van de Nacht is ongetwijfeld Gerda Lenten-Havertong. Voor de twintigste keer is ze aanwezig, als ze goed heeft geteld. Nu voor het eerst op het podium. Voor deze jubileumeditie heeft ze een selectie gemaakt van haar favoriete gedichten, velen daarvan leest ze eerst voor in Sranantongo, alvorens ze te vertalen naar het Nederlands. Het is schitterend, met name door de puurheid waarmee ze daar staat. Wanneer ze stukjes zingt is zelfs haar stem zuiver, zo zuiver dat Mia van Dion jaloers zal zijn. Als ze ‘Voor een dag van morgen’ van Hans Andreus voorleest, breekt Lenten-Havertong, en breekt de zaal met haar mee. Haar man gaf haar dit gedicht op haar 65e verjaardag. Nu is Lenten-Havertong 76 en is haar partner overleden: ‘Als ik morgen doodga, / vertel dan aan de bomen / hoeveel ik van je hield. / […] Vertel het aan de huizen van steen, / vertel het aan de stad, / hoe lief ik je had. // Maar zeg het aan geen mens. / Ze zouden je niet geloven. / Ze zouden niet willen geloven dat / alleen maar een man alleen maar een vrouw, / dat een mens een mens zo liefhad / als ik jou.’

‘Ik wil haar een knuffel geven,’ zegt een vriendin naast mij.

Gerda Lenten-Havertong (beeld: Sanneke Boijens)

(Deel 2 lees je hier)