Dwaalgasten in een schepping

‘Amateurs kennen een heel eigen maakproces, doorgaans ingewikkeld, inefficiënt en onnodig’, stelt Stephen Knott, in het motto bij Handwerk van de Ierse Sara Baume. Het is alsof Baume met het motto haar eigen werk typeert. Het lijkt te bestaan uit een volstrekt willekeurige verzameling fragmenten, over de Groenlandse tapuit, knutselen, modelleren, herinneringen aan haar vader en talloze weetjes en filosofische bespiegelingen, maar in die willekeur ontvouwt zich een ontroerende ode aan de grillige natuur van handwerk.

De Groenlandse tapuit legt een onvoorstelbaar lange route tegen de wind in af, om ergens, niet eens bewust, aan te komen, terwijl hij dat ook via een eenvoudigere route had kunnen doen. De verteller zegt het niet met zo veel woorden, maar precies als deze tapuit vergaat het de kunstenaar die eindeloos ploetert en dan ergens belandt, waarvan het maar de vraag is of hij daar bewust naartoe heeft gewerkt.

Net als dat het lastig te omschrijven is wat er allemaal onder ‘handwerk’ valt (bouwwerkzaamheden, ambacht, knutselen, kunst?), is het nauwelijks te omschrijven wat Handwerk is: geen roman, geen dichtbundel, geen losse verhalen, maar een verzameling ogenschijnlijk willekeurige observaties, gedachten, beschrijvingen, herinneringen, die toch met elkaar samenhangen. Tussen de fragmenten door staan foto’s van kleine vogels die de verteller (Baume zelf?) maakte van gemodelleerd gips, op een houten stokje, een project waarmee ze begon na de dood van haar vader: ‘Het maken van een zwerm waarmee ik al twee jaar elke dag probeer het besef van zijn afwezigheid op afstand te houden’. Allerlei verschillende vogels komen ook in de teksten steeds terug.

De vader van de ik-verteller werkte in een zandsteengroeve. Hij ontwierp grote machines. Ze schrijft met groot respect over hem. Ondertussen vond hij haar geknutsel maar weinig zinvol: waarom zou je iets maken wat mooi is? Toch maakte hij voor haar een atelier waarin ze kon werken, waaruit zijn liefde voor haar blijkt. Zelf heeft hij zich tijdens het zware werk te weinig beschermd en uiteindelijk is hij, waarschijnlijk door alle giftige stoffen waaraan hij werd blootgesteld, aan kanker overleden.

Baumes teksten roepen een grote liefde op voor alles wat door onze handen gaat, maar ook voor de personen van wie die handen zijn:

Mark tekent, maar nooit in de woonkamer, alleen in zijn eentje uit het zicht. In het staartje van de avond maakt hij op de werkplek aan de eettafel zijn visspullen klaar. Als je niet beter weet kun je het materiaal dat hij daarvoor gebruikt best aanzien voor de grondstoffen van ontkiemende kunst: geverfde veren, lovertjes, naald en draad, de lege hulzen van confettikanonnen, loden tranen, flintertjes licht hout, lichtgevende verf. Het worden paternosters, pilkers, spinners en dobbers, die hij allemaal makkelijk bij een hengelsportwinkel zou kunnen kopen, maar hij maakt ze liever zelf, deels om geld te besparen, deels om de gebreken van de kant-en-klare markt te omzeilen en deels omdat hij alles precies op elkaar afstemmen en op maat maken een leuke uitdaging vindt […]

En dat is het precies: wie goed kijkt, ziet overal kunst, ‘handwerk’ in elk geval, en er is geen oordeel over wat ‘echte kunst’ is en wat niet, er is aandacht voor het maken ervan.

Zoals de verteller allerlei rondzwervend afval verzamelt, stokjes, stukjes kurk, hout, vilt, die ze uiteindelijk in een kunstwerk verwerkt, zo verzamelt de lezer weetjes, herinneringen, observaties van de verteller, die een bijzondere verbinding met elkaar aangaan. De verzameling zet je aan het denken over waar levens doorgaans uit bestaan, hoe elk mens zijn eigen verzameling aan het worden is en hoe die verschillende verzamelingen elkaar weer kunnen ontmoeten aan de keukentafel. ‘De echtheid van iets is de som van alles wat het vanaf zijn oorsprong met zich meedraagt, vanaf zijn materiële tijdsduur tot zijn historische bewijskracht’, citeert de verteller Walter Benjamin.

Het lijkt een wat amateuristisch proces, dat ‘handwerk’. Toch is er ook de reflectie en het strenge eigen oordeel. Zo komt er een moment dat de verteller na honderd gipsen beeldjes de vogels toch iets anders is gaan modelleren, wat puntiger en vreemder. Ze komt tot de ontdekking dat de eerste honderd niet goed gelukt zijn, terwijl ze er een hele winter mee bezig is geweest. Eerst wil ze het niet zien, maar dan voelt ze hoe ze niet meer te redden zijn, ze dekt ze af met gescheurde kranten en schuift ze in een doos onder het bed: ‘Ik maakte ze vleugellam, verstopte ze en begon opnieuw.’ Als haar kunstwerkjes trekvogels zijn, zegt ze, en als groep een installatie vormen, dan zijn de misbaksels haar dwaalgasten, afgezonderd van hun soortgenoten, lid van een onvoltooide vlucht.

Baume heeft een monument geschreven, misschien voor haar vader, maar vooral ook voor het scheppende leven, waarin we onszelf en de ander in essentie kunnen (aan)treffen.

Dietske Geerlings

Sara Baume – Handwerk. Vertaald door Lette Vos. Koppernik | Oevers, Amsterdam. 240 blz. € 22,50.