‘Om eraan herinnerd te worden dat ze allemaal uit een lichaam bestonden’

Tegelijk met Handwerk is Weken maanden jaren van de Ierse Sara Baume uitgegeven. Waar Handwerk een ode is aan het scheppende leven, zou je Weken maanden jaren een aanhoudende lofzang kunnen noemen op het scheppen van een eigen leven en tegelijkertijd de vergankelijkheid daarvan. Net als Handwerk getuigt ook deze roman van een indrukwekkende kracht.

Bell en Sigh ontvluchten de stad en verhuizen naar een huis aan de voet van een berg in het zuidwesten van Ierland, aan de Atlantische Oceaan: ‘De berg zat vol oogjes van fazanten, vossen, hagedissen, huismussen, lijsters, konijnen, kevers, marters, muizen, luizen. En elk oog was enkel en alleen gericht op het dichtstbijzijnde stukje grond, struik, rots of lucht. Elk oog had een andere kijk op de patronen, kleuren en afmetingen van zijn eigen plek.’ Het leven van Bell en Sigh is er vanaf het begin een van afzondering. Ze verbreken geleidelijk aan alle contacten met vrienden en familie, tot ze alleen nog maar samen hun kleine leven leiden, met heel af en toe een uitstapje naar de winkel voor het hoognodige.

De roman heeft iets van een litanie. Bijna gedragen wordt opgesomd hoe weer, wind, zand, vuil en allerlei insecten en ongedierte de kieren en gaten van het huis bewonen, maar ook de plooien van het beddengoed, de kleding en de lichamen van Bell en Sigh, en hun twee honden. Het is alsof het licht van de vuurtoren steeds opnieuw een licht werpt op alle plekken in en rondom het huis, van de wijde hemel tot in de kleinste hoekjes van de bodem. De litanie kenmerkt zich door herhaling en aandacht voor klankspel, en vooral ook door het aanhoudende ervan. Soms is het pure poëzie, omdat ook woorden ineens een paar spaties opschuiven of een witregel achter zich laten en daardoor een regel zakken. De loskomende woorden komen dan druppelsgewijs samen in een soort staartje van een fragment. De geluiden van tikkende regen, een gierende wind, vogels, geritsel van muizen die steeds opnieuw worden beschreven, vinden een echo in het klankspel met assonanties en alliteraties.

Ondanks de herhaling is er steeds een kleine variatie, waardoor je voelt dat de tijd verstrijkt en niets ooit hetzelfde zal zijn. Dit geldt ook voor de ogen die aan het eind van elk hoofdstuk terugkomen, maar nooit helemaal hetzelfde. Na een jaar hebben ze nog steeds de berg niet beklommen, na twee en drie jaar ook nog niet, en dat gaat zo door tot bijna aan het einde van het boek. Bell en Sigh komen steeds dichter bij elkaar te leven, ze nemen elkaars gewoonten over, elkaars woorden, uitspraak en elkaars vuil, tot ze bijna één zijn geworden. Apparaten gaan kapot, hun busje vervuilt en begint steeds meer te haperen, onderdelen worden vervangen, maar bij gebrek aan inkomsten zijn ze spaarzaam met alles. De litanie mondt soms uit in bezweringen, want beiden zijn enigszins dwangmatig in hun handelingen. Voordat zij gaan eten, moeten zij even de koppen van de honden hebben aangeraakt en met hun vorken tegen elkaar hebben getikt. Ze bouwen een Elrond-altaar van beeldjes, garnituren en giften.

Ofschoon uniek in alle opzichten, doet deze roman af en toe denken aan To the lighthouse van Virginia Woolf, in eigenzinnigheid van de personages, de herhaling met variatie, maar vooral in het liefdevolle spel met de vergankelijkheid. In het middelste deel van Woolfs roman, ‘Time passes’, staat het huis van ‘the Ramsays’ leeg en krijgen tijd en het licht van de vuurtoren vat op de lege kamers. Ook in Baumes roman zie je hoe alles onderhevig is aan het verstrijken van weken, maanden, jaren. Sigh en Bell raken vervreemd van andere mensen:

Net als Woolfs werk raakt ook dat van Baume genadeloos én liefdevol de bodem van onze existentie. Er zijn geen grootse gebeurtenissen, maar er wordt ingezoomd op het kleine, schijnbaar onbeduidende waar ons leven vol mee is. De observaties zijn nietsontziend en kruipen onder je huid. Wat overblijft, is het leven, tot op het bot uitgekleed, net zoals Sigh en Bell zich soms in de ijskoude zee begeven:

Dietske Geerlings

Sara Baume – Weken maanden jaren. Vertaald door Lette Vos. Koppernik | Oevers, Amsterdam. 256 blz. € 23,00.