Houvast langs een helling

Net als met zijn dierenverhalen weet Toon Tellegen in zijn poëzie ook de kleine dingen van het leven groot en belangrijk te maken en de grote dingen te relativeren. In de bundel Langs een helling worden onderwerpen als leven, dood, tijd en God niet zwaar neergezet, maar juist overzichtelijk en in een alledaagse context besproken. Hoe losjes en makkelijk de zinnen ook geformuleerd lijken, des te indringender is vaak de betekenis ervan.

In het openings- en titelgedicht ‘Langs een helling’ ligt de nadruk op het verglijden van de tijd, een traag en aflopend proces. De ik glijdt dan wel naar beneden, maar zo langzaam ‘dat het lijkt alsof ik stilsta.’ Een paar regels verder denkt de ik zelfs weer naar boven te glijden, ‘terug naar waar ik lang geleden was.’ Het lijkt dat Toon Tellegen (1941) naarmate hij ouder wordt de tijd niet voelt wegglippen, maar juist langzamer vindt gaan. Terugkijken hoort ook bij ouder worden, naar wat er was. In het gedicht ‘De tijd’ vraagt hij zich af of God de tijd geschapen heeft:

Als God de tijd en zijn voorbijgaan heeft geschapen
dan vind ik hem geniaal
Als hij het woord geschapen heeft vind ik hem oninteressant,
woorden scheppen kan ik ook.
Als hij het leven heeft geschapen vind ik hem slordig
en ongeschikt om God te zijn.
Als hij de dood heeft geschapen vind ik hem verstandig,
maar ook niet meer dan dat.

Ook in andere gedichten komt God of een engel voor, bijvoorbeeld in ‘In een klein kerkje’ waar God te laat komt, ‘maar dat geeft niet’. Of God bestaat, laat Tellegen in het midden. Al is de ik in ‘De tijd’ wel bereid ‘heel even, niet meer dan een fractie van een seconde / in hem te geloven.’

De dichter lijkt houvast te zoeken door zijn gedachten te ontrafelen en bij een soort conclusie uit te komen en daardoor zaken beter te kunnen verklaren. In ‘Ruzie leeft’ licht Tellegen het begrip ruzie toe: ‘De grote broer van ruzie is oorlog, de vader wrok, / de moeder jaloezie.’ Na nog een paar beschrijvingen van ruzie volgt er een ontmoeting en lopen de ik en ruzie samen op. Daar is Tellegen goed in, het verpersoonlijken van abstractie begrippen, om ze een gezicht te geven, om ze beter te begrijpen.

Hij speelt ook met zijn eigen creaties. Zo zijn er vier gedichten over twee vrouwen van wie de een danst en de ander slaapt of nadenkt, die in zijn dromen opkomen, die elkaar liefhebben en later ook weer afscheid nemen van elkaar. In het vijfde gedichte smeken de vrouwen: ‘verzin ons toch niet meer! / laat ons toch niet bestaan.’

Dat zoeken naar houvast of verklaringen doet Tellegen niet alleen voor zichzelf, maar juist ook voor de lezer. In een van de gedichten vraagt hij zich zelfs af of hij de strohalm is waar men naar op zoek is. Een helder beeld. Zo las ik zijn gedichten, als losse grashalmen waar je doorheen kunt lopen, je af en toe aan vast kunt grijpen als het nodig is, of ze te bekijken als mooie resultaten van een scheppingsproces.

Arjen van Meijgaard

Toon Tellegen – Langs een helling. Querido, Amsterdam. 56 blz. € 18,99.