Vieren we de honderdste geboortedag van Gerard Kornelis van het Reve vandaag, 14 december, of hadden we dat al gisteren moeten doen? Een van de mythes die rond Reve de ronde doen, is dat zijn vader bij het aangeven van zijn geboorte uit bijgeloof met de datum sjoemelde. Als 13 december 1923 op een vrijdag was gevallen, had de bewering misschien nog kunnen steekhouden, maar van een donderdag de dertiende heeft nog nooit iemand wakker gelegen.

In het door Joop Schafthuizen samengestelde Albvm Gerard Reve (1983) is een brief in facsimile opgenomen, waarin Reve verklaart eigenlijk op de dertiende geboren te zijn. De schrijver heeft wel meer verhalen rond zichzelf in de wereld gebracht die op gespannen voet staan met de werkelijkheid.

Gerard Reve 100 jaar. Het mooiste verjaardagscadeau had hij al te pakken op de avond van de 22ste november. De partij die Nederland gaat teruggeven aan de Nederlanders won de verkiezingen, de Nederlander komt weer op één te staan. 

Niet langer hoeven we ons af te vragen: ‘Waarheen, mijn Vaderland?’ Niet langer worden ‘onze kassiers op de wegen beroofd, aan ouden van dagen op klaarlichte dag hun beurzen met spaargeld ontrukt, onze roomblanke dochters onteerd’. 

Eindelijk is gehoor gegeven aan de oproep: ‘O Nederland, ontwaak!’ en de oproep: ‘Gooi al dat zwarte tuig er uit’ zal zeker gevolg krijgen voor tuig van welke kleur ook. Want:

 Ons land voor ons!
Op, naar de Blanke Macht!

‘Voor Eigen Erf’, zo heet het gedicht waaraan de citaten hierboven zijn ontleend, werd in 2010 voorgelegd aan inwoners van Kerkrade, waar de PVV bij de Tweede Kamerverkiezingen van toen al met ruim 36 procent van de stemmen de grootste was geworden. ‘Het is net Wilders!’ was de algemene reactie.

Net Wilders… hopelijk zou Reve, want hij is de auteur van het vers, de eerste zijn om dit een twijfelachtig compliment te noemen.

Het gedicht stond al in 1974 in Propria Cures, afgedrukt in het duidelijk herkenbare handschrift van Reve – een mystificatie was dus uitgesloten. Het was dan ook niemand anders dan Gerard Reve zelf die het tijdens de Nacht van de Poëzie op 17 mei 1975 in Kortrijk voordroeg. ‘Het is een gedicht dat geheel geïnspireerd is door vaderlandsliefde, oftewel patriottisme,’ zei Reve, bij zijn opkomst de rechterarm geheven op een manier die onprettige associaties teweegbracht. Hij had zich omhangen met het ban-de-bom-teken, een crucifix, hamer-en-sikkel en het hakenkruis. 

Direct na het optreden ontstak hij in blinde woede toen zijn bewonderaar André Haakmat hem voor de voeten wierp racisme te bedrijven onder het mom van deftige poëzie. Camera’s van het VPRO-televisieprogramma Berichten uit de samenleving legden het ontluisterende tafereel vast, het is te vinden op YouTube. 

‘Omdat die negers in Suriname 125 jaar geleden slaven waren, is dat het recht dat hun achterkleinkinderen naar Amsterdam mogen komen en van de steun leven?’ raasde en tierde Reve, zijn vuist op tafel slaand. Al die tijd was het hakenkruis op zijn borst prominent in beeld. 

Tegen een BRT-televisieverslaggever zei hij: ‘Wat ik schrijf, of zeg, of doe, heeft op de loop der gebeurtenissen geen enkele invloed. Nu trekt niemand zich er wat van aan en over een paar jaar gooien ze alles weg.’

Hij vergiste zich. Het publiek in Kortrijk had hem al uitgejouwd en uitgescholden voor fascist, Haakmat had hem racisme aangewreven, maar het nachtelijk optreden bracht ook elders verontwaardiging teweeg. De Vara-radio schrapte een reeks van zes Reve-shows die op het programma stonden, indertijd bekende Nederlanders als Mary Zeldenrust, Benno Premsela, Hedy d’Ancona en Mies Boühuys stelden een open brief op waarin zij Reve het recht op vrije meningsuiting niet ontzegden, maar zijn uitlatingen milieuverontreinigend noemden – welbeschouwd een eigenaardig verwijt.

Reve zelf schrok weer van de ophef en stuurde het ANP een verklaring waarin hij stelde dat het Nederlandse publiek hem te serieus nam. Hij had alleen de immigratiepolitiek van de Nederlandse regering willen aanvallen. Hij noemde ‘Voor Eigen Erf’ ‘een primitieve – vermoedelijk in al te vulgaire bewoordingen gestelde – alarmkreet, bedoeld om een paar miljoen mensen rechtop te doen zitten en naar mij te luisteren. Ik bedoel niet letterlijk wat in het gedicht staat, want ik ben geen racist en de Neger heeft mijns inziens recht op een plaats onder de zon, gelijkwaardig aan die van de blanke.’

Hij meende dat ‘het massaal mensen binnenlaten’ van mensen ‘voor wie er in Nederland geen werk, geen woonruimte en geen toekomst is, en slechts verpaupering en criminaliteit in het verschiet liggen, tot een ramp zal moeten voeren.’

Aan Het Parool schreef hij ‘geheel exclusief’ nog een ingezonden brief, waarin hij opwierp dat ‘de sarcastische humor’ bij zijn optreden in Kortrijk er meters dik op had gelegen. De pers was te kwader trouw geweest, want had bijna alleen die foto’s geplaatst waarop het hakenkruis zichtbaar was. Opnieuw hekelde hij de ‘aan misdadigheid grenzende halfzachtheid van de Nederlandse regering’. Hij beëindigde zijn bijdrage aan de rubriek ‘Maar meneer’ met het aankondigen van zijn nieuwe ‘levensroman’ inclusief prijsvermelding, de winkel moest wel blijven draaien natuurlijk.

De hele rel was niet de eerste en evenmin de laatste keer dat Gerard Reve de schijn van racisme op zich laadde. Hij had er in een brief aan Simon Carmiggelt – in 1972 opgenomen in De Taal der Liefde – al voor gepleit om Antillianen, Curaçaoërs en Surinamers ‘allemaal met een zak vol spiegeltjes en kralen op de tjoeki tjoeki stoomboot’ te zetten, ‘enkele reis Takki Takki Oerwoud, meneer!’ Voor zijn uitspraken in een interview met Boudewijn Büch in 1983 in Het Parool moest de hoofdredacteur de lezers zijn excuses aanbieden voor ‘dit broodje fascisme’.

Zou je, in het licht van de laatste verkiezingsuitslag, kunnen zeggen dat Reve de geesten heeft rijp gemaakt? Want zie, een partij die al jarenlang roept: ‘Eigen volk eerst’ is nu de grootste van Nederland geworden.

Was het bij Gerard Reve altijd nog mogelijk dat wat hij zei ironisch bedoeld was – hoewel ironie in het gewraakte gedicht ver te zoeken lijkt –, aan Geert Wilders lijken subtiliteiten niet besteed. Als Reve zegt: ‘Uit de schatkamers van mijn geest verrijk ik mijn eigen volk en daarmee, zij het indirect, de gehele mensheid’, kunnen we daar alleen om gniffelen. Was hij onze eigen volksschrijver of was hij eigenvolkschrijver? Dat hij duistere kanten had, laat zich niet ontkennen. Opvallend is overigens dat ‘Voor Eigen Erf’ geen plaats kreeg in het zesdelige Verzameld werk, dat is verschenen toen Reve nog in leven was.

De vraag die fans en niet-fans van Gerard Reve altijd heeft beziggehouden: meent hij wat hij zegt, moeten we hem au sérieux nemen, kunnen we hem altijd op zijn woord geloven?

In Een circusjongen (1975) fabuleert Reve dat zijn moeder hem na een bijna anderhalve dag aanhoudende barensnood op de wereld zette en dat zijn ouders maandenlang moesten strijden om hem in leven te houden. Ook later zou Reve nog beweren dat zijn moeder geen melk had, maar zijn vader, die als Oom Jaap het kinderhoekje vulde van het communistische dagblad De Tribune, liet op 5 januari 1924 zijn lezertjes weten dat zijn vrouw de kleine stil kreeg met lekkere melk uit haar borst. Nop Maas verzucht op de derde bladzijde van zijn  driedelige Reve-biografie Kroniek van een schuldig leven (2009-2012): ‘Kom er maar eens uit.’

Sommige beweringen van Gerard Reve laten zich gemakkelijk weerleggen. Dat hij eigenlijk de zoon was van een Noorse zee-officier, die bij de slag om Narvik een zeemansgraf vond en dat Karel van het Reve dus zijn halfbroer was, zij het zijn geleerde halfbroer. Dat hij markies was. Dat hij in de jaren veertig als dienstplichtig kapitein heeft gediend in wat toen nog ‘Ons Indië’ heette – het ANP maakte er in augustus 1996 een nieuwsbericht van dat de kolommen van kwaliteitskranten als NRC Handelsblad en Trouw haalde. 

Het duurde toch nog een week voordat het ANP rectificeerde. ‘Ik vertel wat er bij me opkomt, wat ik voor me zie. Of het waar is, maakt toch geen moer uit?’ zei Reve toen de persdienst verhaal kwam halen.

Hoe het werk van een schrijver zich tot de werkelijkheid verhoudt, is één ding, maar omdat het werk van Gerard Reve in hoofdzaak autobiografisch is, moeten we ons ook afvragen hoe de schrijver zélf zich tot de werkelijkheid heeft verhouden. Dat is des te lastiger omdat hij zich in zijn werk, maar ook daarbuiten, als publiek persoon, een rol aanmat, vaak met de vette knipoog van ‘het is maar ironie’.

Genoemde voorbeelden leiden tot de conclusie dat Gerard Reve zich flexibel verhield tot werkelijkheid en waarheid. Dat was niet alleen iets van zijn latere schrijverschap. Al in zijn romandebuut De Avonden (1947) beschreef (toen Simon van het) Reve een duidelijk herkenbare wereld die hij geheel naar eigen hand zette.

Generatiegenoot Willem Frederik Hermans rekende Reve tot de schrijverssoort die zichzelf (cursivering WFH) wil rechtvaardigen als mens en die ’zal pretenderen zich zoveel mogelijk aan de werkelijkheid te houden’. Deze soort publiceert dagboeken, een autobiografie, een pseudo-autobiografie of een roman in de ik-vorm, betoogde Hermans in Het sadistische universum (1964).

Inderdaad is De Avonden een ik-roman, zij het in de hij-vorm, en evenzo kunnen de reisbrieven in Op weg naar het einde (1963) en Nader tot U (1966) gelezen worden als dagboekaantekeningen.

Reve heeft altijd geschreven als een verslaggever die opschrijft wat hij hoort en ziet, maar hij doorspekte zijn teksten met particuliere oprispingen, gedachten, dromen, visioenen, hallucinaties – hij was als het ware de eerste new journalist want altijd betrok hij zichzelf in het verslag, een subjectief waarnemer van de hem omringende werkelijkheid.

In 1945 had hij als jong verslaggever gewerkt bij het uit het verzet voortgekomen Het Parool. Daar had hij geleerd dat als je iets in 44 woorden kon zeggen, je er geen 60 moest gebruiken. De Avonden, Werther Nieland (1949) en De ondergang van de familie Boslowits (1950) dragen daar duidelijk de sporen van. 

In later werk laat Reve die stelregel los en geeft hij zich over aan alinealange opsommingen en aan hallucinerend proza dat van losse associaties aan elkaar hangt. Ter verontschuldiging zegt hij: ‘De lezer zal misschien opwerpen, dat mijn betoog de grens van het geoudehoer nadert, of zelfs al overschreden heeft. Er is niets tegen geoudehoer, zolang er maar Gods zegen op rust, dat is wat ik altijd zeg.’

In Op weg naar het einde (1963) noemde Reve het schrijven een kwelling, maar het was voor hem ‘een magiese noodzaak’, liet hij aan Rob Nieuwenhuys weten, want: ‘Alles boezemt mij angst en verlatenheid in, waar ik ook ben, maar ik kan de “werkelijkheid” om mij heen door het schrijven bezweren.’  

Dat hij hier ‘werkelijkheid’ tussen aanhalingstekens zette, is veelbetekenend. Het is maar net hoe de werkelijkheid zich voordoet en, in het geval van een schrijver, hoe deze de zich aan hem voordoende werkelijkheid kan gebruiken. Er is altijd een teveel, de schrijver moet kiezen, herschikken, weglaten, toevoegen, om het verhaal dat hij vertelt waar te laten zijn, waarachtig, werkelijk.

Maar ook werkelijkheidszin speelt een rol: in welke context vertelt de schrijver zijn verhaal? Bij Reve lijkt die werkelijkheidszin vaak zoek. Had hij in Kortrijk niet kunnen aanvoelen dat hij op zijn minst misverstaan zou kunnen worden?

Terugkomend op de vraag of Gerard Reve, met zijn al dan niet ironisch bedoelde uitlatingen, de geesten rijp gemaakt kan hebben voor de verkiezingswinst van de PVV: dat ligt niet erg voor de hand. Het optreden in Kortrijk is bijna vijftig jaar geleden. In de marge van de toenmalige politiek had je de Nederlandse Volksunie, maar die heeft nooit lopen zwaaien met Reve-citaten. Geert Wilders trouwens ook niet.

Wordt Gerard Reve überhaupt nog gelezen? De liefhebbers die dat nog steeds doen, hebben de racistische oprispingen altijd al verworpen. Hoe vaak hebben zij zich niet in bochten moeten wringen om Reve goed te praten? ‘Het is maar ironie.’

Maar toch.

In Reves laatste jaren – hij was door Alzheimer niet meer toerekeningsvatbaar – tekende Ad Fransen uit diens mond op: ‘Als je in de politiek iets wilt bereiken moet je zeggen: Blanken eerst!’ Dat heeft Wilders misschien ergens opgepikt.

Jammer dat de honderdste verjaardag van ‘de Grote Volksschrijver’ nu een bruin randje heeft gekregen.

Frank van Dijl

Foto 1982 Rob Bogaerts / Anefo Auteursrechthebbende Nationaal Archief, CC0.
Dit verhaal werd eerder gepubliceerd in
Argus, jaargang 7, nummer 164, 6 december 2023.