De onderstaande recensie van De laatste goendroen komt uit 1977.

De vergissing in de evolutie

Voorbeeld van een nachtmerrie: op een tentamen word ik ondervraagd op mijn kennis van de hedendaagse Nederlandse literatuur. De tentaminator buigt zich – te ver – naar naar mij over, blaast zijn adem in mijn gezicht en vraagt: ‘En nu, mijnheer Huizing, wilt u wel zo vriendelijk zijn iets te vertellen over de algemene thematiek in het werk van Anton Koolhaas?’ En verdomd, ik weet het. Ik zie de desbetreffende tekst uit het literaire handboek bijna letterlijk voor ogen: ‘Een- en en ondeelbaarheid van het leven. De dood in het leven, het leven in de dood. Menselijke eenzaamheid.’ Maar ik krijg het niet over m’n lippen. Ik rol wat met m’n ogen, knik geruststellend, beweeg m’n mond, maar breng geen geluiden voort. Einde droom.

In feite heb ik zo’n nachtmerrie nooit gehad, maar was dit wel ’t geval geweest, dan weet ik precies wat me ervan weerhouden zou hebben ’t juiste en verlossende antwoord te geven, namelijk een vreselijks schaamtegevoel. Wie een poging ging doet de algemene thematiek van een schrijver te verwoorden, kleedt hem uit tot op z’n zielige, kale botten. Dit verwekt een gevoel van schaamte dat groter zal worden naarmate het werk van zo’n schrijver beter is.

Koolhaas is inderdaad iemand die in vrijwel al zijn boeken – en dat zijn er zo langzamerhand heel wat – zijn oorspronkelijke thematiek (zie boven) trouw is gebleven. Ook in z’n laatste boek, De laatste goendroen. Maar juist daardoor blijkt hoe weinig je opschiet met het onderkennen van zo’n bindende thematiek. Want waardoor zijn de boeken van Koolhaas dan toch weer vaak anders?

De laatste goendroen is nogal eigenaardig gecomponeerd. Het begint met een soort verhalende inleiding. Daarna vertelt de schrijver dat er, wat het vervolg betreft, twee mogelijkheden zijn. Elk van deze wordt in een aparte verhaalversie afgewikkeld.

In de inleiding wordt de goendroen geïntroduceerd, een door Koolhaas bedacht dacht fabeldier, waarvan er op het moment dat het verhaal begint nog maar drie in leven zijn: vader Roebrons moeder Wappedrien en hun nog jonge zoontje Bladroes. De goendroen is een planteneter die het midden houdt tussen een egel, een cavia, een schildpad, een hondje en nog wat andere diersoorten. Als hij jong is, schijnt hij zich vaag de vorige fasen sen uit de evolutiegeschiedenis van de goendroen te herinneren, namelijk die van vis en vogel. Onbestemde verlangens zijn daar het gevolg van. Het belangrijkste kenmerk van de goendroen is echter zijn huid die bestaat uit op blaadjes van de camelia’s lijkende schubben, terwijl de substantie ervan aan peau de suede doet denken. Verder onderscheidt dit dier zich door zijn uitzonderlijk scherpe gehoor dat zo’n selectief vermogen bezit dat de goendroen bijvoorbeeld de rook door een schoorsteen kan horen komen.

Het duurt niet lang of de jonge Bladroes is helemaal alleen op de wereld als laatste der goendroens: vader Roebrons verdrinkt in een riviertje en moeder Wappedrien wordt platgereden door een stoomwals. Het onherkenbaar geplette lijkje wordt gevonden door een jongetje en overgebracht naar het ziekenhuis van een naburig stadje. Het is op dit punt dat de eerste vervolgversie begint. Horden geleerden stromen naar het stadje, met complete videotreinen en mobiele laboratoria. Koolhaas beweegt zich hier op het gebied van de satire en geeft een niet onaardig beeld van het wetenschappelijk bedrijf als een kermis van elkaar beconcurrerende gekken. De wetenschapper Borax bijvoorbeeld zet het gebied vol met camera’s, in de hoop op die manier een levende goendroen te betrappen. Hij maakt echter een grote blunder door een op een scherm geprojecteerde suède schoen voor het gezochte dier aan te zien. Een andere geleerde leerde ontdekt het bestaan van een oude Finse legende waarin ook sprake is van het diertje. Volgens dit verhaal verandert de goendroen na zijn dood in een plant. Al dat wetenschappelijke gedoe loopt echter op niets uit en alle geleerden verdwijnen weer, kwaad of teleurgesteld.

In de tweede versie volgen we Bladroes op de voet en wel nadat hij zijn moeder verlaten heeft om op eigen benen te leren staan. Hij weet dan nog niet dat zij al dood is. Deze versie is eigenlijk helemaal vanuit de optiek van Bladroes geschreven, al is de schrijver voortdurend als commentator aanwezig, en meer poëtisch van toon. Pas heel langzamerhand komt de laatste goendroen tot het besef van zijn eenzaamheid. In de paartijd gaat hij op zoek naar een wijfje, maar vindt deze natuurlijk niet. Uiteindelijk maakt hij dezelfde vergissing als Borax in de eerste versie en ziet de weggeworpen suède schoen voor een wijfjesgoendron aan. Hij besluit bij
‘haar’ te blijven. Was de vergissing in de eerdere versie nog een komisch gegeven, hier weet Koolhaas er een aangrijpend gebeuren van te maken, een knap staalt je schrijverschap.

Uiteindelijk sterft Bladroes naast zijn schoen als de laatste goendroen. Maar, net als in de sage, verandert hij in een bloesem dragende struik. Aan het eind van het verhaal wordt gesuggereerd ‘dat de goendroens een punt vormden waarop de evolutie aan zichzelf begon te twijfelen en een terugweg zoekt.’ Alweer de een- en en ondeelbaarheid van het leven, de dood in het leven, het leven in de dood, eenzaamheid. Alweer het oude liedje, maar in De laatste goendroen uniek en onnavolgbaar getoonzet.

Everhard Huizing

Anton Koolhaas – De laatste goendroen. Van Oorschot.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 6 mei 1977.