Eind jaren zeventig stormde Jaime Manrique (1949) met vuisten en ellebogen de Colombiaanse letteren binnen met El cadáver de papá, over een zoon die terugreist naar Barranquilla wanneer zijn er vader op sterven ligt. De stank van de Colombiaanse riolen vermengde zich erin met de vrolijkheid van het Caribische carnaval, terwijl de jongeman in opstand kwam tegen de klasse waar zijn vader toe behoorde. In het land waar vandaag de dag de heersende klasse nog altijd poogt de traditionele waarden zoveel mogelijk uit te dragen, zorgde deze novelle veertig jaar geleden voor een ware schokgolf. Eros en Thanatos; vadermoord en homoseksualiteit; de decadentie van een cultuur. Het zijn klassieke motieven die er al vaker voor gezorgd hebben dat kunstwerken de toegang tot de eeuwigheid is verleend. Het zijn ook motieven die in de rest van Manriques oeuvre steeds opnieuw de kop hebben opgestoken, of dat nu in zijn proza, essayistiek of poëzie was. Maar liberale waarden vieren gaat vaak het beste als je niet in je vaderland bent, iets wat ook opging Manrique, een axioma dat deze doortrok naar de taal waarin hij schreef, want ook een taal is in staat je een tweede thuisland te bieden. Sindsdien schrijft Manrique in zowel het Spaans als het Engels, en verblijft hij al decennialang in de VS, waar hij taal- en letterkunde doceert aan het City College in New York.

Las Meninas

2 uur ’s middags januari 1976
ijzige regen
net gearriveerd
in Madrid en gewapend
met ambitie
en jeugd, trok ik
naar het Prado
om Las Meninas te zien.

Op het doek strijden
de koningsdochters
een dwerg
die een uiterst tolerante mastiff een trap geeft
een dwerg die ons verachtelijk aankijkt
en Diego Velázquez
(knapper
dan wie dan ook van die Habsburgers
of hun personeel)
om de aandacht
van de toeschouwer, hoewel
niemand stoutmoediger poseert
dan Infanta
Margarita Teresa.
Getooid in gouden
en zilveren zijde,
is zij zich ervan bewust
het schitterend middelpunt te vormen
van een imperium
zo uitgestrekt dat het met gemak de strijd aankan
met het Oude Rome.

Als we ons laten meevoeren
in het drama
en de symbolen
zien we dat la Infanta
niet voor ons poseert
de plebejers die ze alleen
een blik waardig acht vanaf balkons
en vanuit koetsen – wij
hebben niets
waarnaar zij verlangt.
La infanta Margarita Teresa
poseert voor de eeuwigheid.
Haar zelfvoldane blik
zegt: ‘Ik ben het rijkste meisje
van de wereld; mijn grillen
zijn een bevel.’

De arme koningsdochter roept
medelijden bij me op: ik weet dat zij
enkele jaren na het ogenblik
dat Velázquez vastlegde
zou bevallen van misvormde
dode dauphins, vruchten
van haar incestueuze
voorouders;
dat zij dood zou gaan
kort na haar twintigste
in het ijskoude hof van Wenen.

In januari 1976 kon ook ik
net als dat lelijke
en keizerlijke meisje,
niet bedenken dat
het meesterwerk van Velázquez
met zijn barokke kronkels,
spanningen en met juwelen versierde
nachtmerries me de rest van mijn dagen
zou blijven achtervolgen.

Jaime Manrique

(vertaling uit het Spaans + inleiding: Luc de Rooy)