Adembenemende jacht op de legibreriaanse haas

De haas van de Argentijnse auteur César Aira neemt je mee in een bloedstollend labyrint van droom en werkelijkheid waaruit ontsnapping onmogelijk lijkt.

De Engelse natuuronderzoeker Clarke trekt in de negentiende eeuw door Argentinië op zoek naar de zeldzame legibreriaanse haas en raakt daarbij samen met de jonge leerling-aquarellist Carlos Álzaga Prior verwikkeld in bizarre avonturen tussen de Mapuche, de inheemse indianenbevolking van Latijns-Amerika.

Net als in het werk van de Argentijnse Jorge Luis Borges kom je terecht in een verhaal dat regelmatig magisch-realistisch aandoet, niet alleen door de bizarre zoektocht naar de haas, waarvan je je steeds meer begint af te vragen of hij wel bestaat, maar ook door de vreemde ontmoetingen met de indianen en de wonderlijke gesprekken die Clarke voert met de mensen die hij tegenkomt. Juist omdat hij in zijn typisch Engelse gereserveerdheid wat buiten de broeierigheid van het Argentijnse leven lijkt te staan, geef je je als lezer, die immers ook buitenstaander is, argeloos over aan de bijzondere wendingen van het verhaal en heb je niet het flauwste vermoeden van de apotheose die deze Engelsman te wachten staat.

Zoals de indianen een bijzondere aanvalstechniek hebben waarin ze stormachtig de vijand omringen, waardoor een totale chaos lijkt te ontstaan, waarin zij niettemin de leiding hebben, om vervolgens met een soort speldenprikjes steeds dieper tot de kern door te dringen, zo staat het boek vol humoristische gesprekken en oorlogstaferelen die alle kanten op lijken te schieten en ogenschijnlijk over oppervlakkigheden gaan, terwijl ze tegelijkertijd met subtiele verwijzingen steeds verder de diepte raken van het leven. Oorsprong en bestemming liggen dichter bij elkaar dan je denkt.

Terwijl het Clarke eerst alleen om de haas te doen lijkt, komen er steeds meer doelen bij, zoals het vinden van Cafulcurá en de weduwe, die de haas zou moeten hebben. De haas is in een groot deel van het verhaal hopeloos op de achtergrond geraakt, maar duikt steeds opnieuw op als onderwerp van gesprek, zoals hier met zijn reisgenoot Gauna:

Hier kan er nog een of twee jaar tegen u aan worden gekletst, en vervolgens bevindt u zich nog steeds in dezelfde impasse als aan het begin. De haas, zoals men pleegt te zeggen, springt weg waar men hem het minst verwacht, als men tenminste iets, al is het nog zo klein, verwacht in de werkelijkheid. En u bent op zoek naar een haas, nietwaar?

Ook Gauna blijkt op zoek naar de haas, maar de haas waarnaar hij op zoek is, is een begerenswaardige diamant, in de vorm van een haas, waardoor je je langzaam gaat afvragen of Clarke niet per ongeluk onderdeel is geworden van een mysterieus complot. De raadselachtige overpeinzingen waarin Clarke kan verzinken, zorgen voor een dikke mist die over het verhaal hangt:

Haast was ook de constante factor van wat in het collectieve geheugen bewaard is gebleven als de Oorlog van de Haas. Het waarom van die naam ging verloren in min of meer verbijsterde gissingen, maar voor Clarke had de naam een heel precieze betekenis, met dien verstande dat hij voor zichzelf niet kon verklaren hoe die betekenis aan zijn subjectiviteit was ontsproten. In feite was dat het kleinste van de raadsels die onopgelost bleven. Hij raakte eraan gewend dat ze onopgelost bleven. Hij meende voor de apotheose van de gelijktijdigheid van de nonsens te staan.

Dit is ook hoe je als lezer lange tijd deelneemt aan het verhaal: vanaf de zijlijn zie je steeds meer ingewikkelde raadsels op je afkomen en je vraagt je af of je ze nog wel uit elkaar kunt houden en of je de draad niet allang bent kwijtgeraakt. Er is een vermoeden van een diep geheim, maar regelmatig overvalt je het wanhopige gevoel dat alles als los zand uit elkaar zal vallen en er straks van het verhaal niets meer over is.

Maar op de achtergrond heeft de verteller weldegelijk alle touwtjes in handen en als lezer zit je in zijn wurggreep: ‘In wezen was het steeds maar werken voor het verhaal, dat een grote herhaling werd.’ Zoals de Mapuche-legers een ‘Grote Sinusoïde’ vormen die Europeanen onmogelijk kunnen bevatten, wordt ook de lezer door een soort sinusoïde omsingeld en overweldigd. Je rolt van de ene situatie in de andere en staat dan plots met open mond voor een wonderschoon tafereel dat niet alleen bij Clarke tot hallucinatie leidt, maar ook over het verhaal zelf lijkt te gaan:

De mysterieuze watervogels, die niet alleen door de mist maar ook door het donkergrijs van de regenachtige avondschemer aan het zicht onttrokken werden, rolden met ceremoniële schopjes het ei naar de golven en doken de ene na de andere het water in. Ondanks de grote deining, het sinistere geklots en de vlagerige motregen zwommen ze parmantig rondjes om het ei, dat dreef.

En net als Clarke besluit om terug te gaan naar Buenos Aires, omdat hij het avontuur als ten einde beschouwt en de losse eindjes hem niet meer lijken te boeien, raakt het verhaal in een stroomversnelling, waaraan je je alleen maar machteloos kunt overgeven, om aan het einde in totale verbijstering achter te blijven.

Dietske Geerlings

César Aira – De haas. Vertaald door Adri Boon. Koppernik, Amsterdam. 264 blz. € 24,50.