Zeg het met bloemen

Iedere bundel van Sasja Janssen verschilt sterk van de voorgaande, aan meer van hetzelfde doet zij niet. Tegelijkertijd is zij direct herkenbaar, zo ook in haar nieuwe bundel, Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica. Naast al dan niet ongelukkige liefdes (in ruime zin, het gaat ook om familie) zie je daarin drie samenhangende motieven: de rol van bloemen, tijd en taal. Die bloemen noemt zij bij naam of zij verwijst ernaar. Dat begint al met de titels van de vijf afdelingen: ‘wat slapen de geraniums licht’, ‘het bloeiende uitroeiende’, ‘de eerste bloem als een magnolia’, ‘tapijtbloemen’ en ‘de narcissen buigen’. Je zou ze een symbolische waarde kunnen toekennen, en dat geldt ook voor planten, bomen en vruchten. Zo staat de walnoot zowel voor wijsheid, als voor het wezenlijke en toenemende liefde. In het gedicht ‘aankomst 2’ lezen we dat er een walnotenboom in de tuin staat – een ‘vaderboom’, noemt de dichteres hem. Zij zit in een kamer ‘waar in de haard twee snel fikkende noten ons huwelijk / voorspellen, als ik zie hoe je een dunne sigaar rookt in de kreupele / bongerd’. Fikkende walnoten en kreupele vruchtbomen: het wordt niets met dat huwelijk, dat is wel duidelijk.

Aanhangers van Freud (zij bestaan nog) zouden overigens ook wel raad weten met regels als deze, maar heb je al die op internet vergaarde kennis ook echt nodig? Als je kennisneemt van het motto van de bundel, zou je zeggen van niet: ‘het is mijn ontmoeting met mijn lot, die riskante ontmoeting met de bloem’. (Clarice Lispector). Wel is het handig als je weet wat een ‘archaeanthus, de eerste bloem als een magnolia’ is: een van de oudst bekende bloemen en dat gegeven verbindt de dichteres aan tijd en ‘taalloosheid / ons oudste zintuig’. Geef mij die bloem maar, vindt ze, want taal beperkt je. Niet voor niets luidt de titel van het gedicht waaruit deze citaten afkomstig zijn: ‘ben ik niet langer een teken begint men mij te betekenen’.

In het gedicht ‘het beste’, het eerste gedicht van de eerste afdeling, zie je deze thematiek al. Daarin ligt de nadruk op taal als een bedenkelijke menselijke eigenschap. Het gedicht begint met het verre verleden, waarin de wereld wordt bevolkt door louter bloemen. Niets deerde hen, want ‘wij betekenden niets, wij waren iets’ – ‘betekenen’ wekt in deze context natuurlijk ook de associatie ‘benoemen’ op. Maar ‘toen verscheen moraal in de bloemen en wij werden / mensen, toen de zelfstandige naamwoorden, de werkwoorden […] en we maakten land uit de aarde door te doden, helden / van onze doden door te doden […] alles deerde ons’. In haar interview met Kyrke Otto in het voorlaatste nummer van De Poëziekrant krijgt Janssen de vraag of zij de introductie van taal als zondeval beschouwt: ‘Ja. In het begin waren we er gewoon, en daarna kwam de taal. Met die taal kun je voorschriften gaan verzinnen. Je kunt verzinnen wat een goed mens is, je kunt gaan heersen over andere mensen. Dus het heeft iets heel akeligs, de taal. Ik denk dat de taal veel verpest, dat we onze driften en instincten te weinig waarderen omdat de ratio vooropstaat.’

Met poëzie is het anders. Of toch niet?

tweede spinsel

het gedicht spint woorden omdat ze niet lineair zijn
en valt zijn prooi aan om zo mooi mogelijk te glinsteren

wie is die prooi, zegt mijn minnaar die versleten babouches draagt
zijn wreef hoog als die van een danser of doe mij maar een zanger
van wie je weet welke woorden hij het komende uur zingt
hij slaat teder zijn rechterbeen over zijn linker omdat het bescherming eist
ook ik houd meer van zijn linker dan van zijn rechter, het is vrouwelijker
en minder van hem afhankelijk

dat bedoel ik, zegt mijn minnaar, van veel grappa worden je lippen dun
en je hersenspinsels te talig, ik houd meer van de waanzinnige
dan van de dichter, omdat die zichzelf betekenis ontzegt
hij trekt zijn blouse over zijn hoofd uit om te wachten op de vroege alba
ons eerste licht

Opvallend is de dominante rol die het heden speelt in de bundel. Sasja Janssen tracht er grip op te krijgen: iedere afdeling eindigt met een gedicht over het heden, dat zij tracht te vangen met typeringen. Deze gedichten hebben titels als: ‘het heden is een gramarijn’ en ‘het heden is een natural blonde’. Ook binnen de afdelingen vind je zulke gedichten; zelfs het openingsgedicht van de bundel, ‘het heden is een lach in het donker’, gaat erover. Amusant is de volgende omschrijving: ‘het bevolkt zelfhulpboeken waarin het opspringt uit zijn eigen riedel / als een helle lach in het donker.’ Leven in het nu als afgesleten cliché.

Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica is geen bundel die je op een achternamiddag uitleest, want in een aantal gedichten dring je moeilijk door en Janssen gebruikt veel verwijzingen. Regelmatig moet je iets opzoeken, ook woordbetekenissen. Maar ook lezers die dat allemaal teveel vinden, kunnen van de bundel genieten. De beelden en klankrijkdom zijn opvallend goed: geld van je minnaar lenen ‘als een navelstreng’ bijvoorbeeld. Tevergeefs overigens, hij is verdwenen. En lees je hardop wat ze verderop in dit gedicht ‘zesde spinsel’ schrijft, dan ervaar je de klank en het ritme ten volle:

heel origineel, de zee, zegt de uil boven een feestelijke
deken van veren, de pennen van een duif
maar ik ben ontroostbaar
en zoals het halve zich het hele herinnert
blijf ik tegen hem praten, als onze enige gebeurtenis

Wie deze bundel ongelezen laat, doet zichzelf tekort.

Hans Puper

Sasja Janssen – Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica. Querido, Amsterdam. 69 blz. € 18,99.