Taal is van ons allemaal

Het volgende citaat zal menige taalpurist uit het hart gegrepen zijn: ‘We moeten de Nederlandse taal niet zo verkwanselen met niet-Nederlandse woorden’.
Marten van der Meulen, taalkundige en beleidsadviseur bij de Nederlandse Taalunie voert deze uitspraak in zijn boek Het geheime leven van taalfouten op ter illustratie van zijn Wet van Meulen. Die luidt: wie klaagt over buitenlandse taalinvloed gebruikt zelf onbedoeld altijd minstens één leenwoord. Verkwanselen is een Duits leenwoord. Het woord leenwoord ook trouwens. Nederlands zit stikvol leenwoorden. Pogingen van puristen om inburgering (ook een leenwoord) van buitenlandse woorden te stuiten laten zich vergelijken met het op het strand met je handen tegenhouden van de vloed.

Veel mensen winden zich op over taalfouten. Ze vinden dat sprake is van niets minder dan taalverloedering! Fijntjes toont van der Meulen aan dat daar al meer dan anderhalve eeuw over geklaagd wordt. Al minstens anderhalve eeuw taalverloedering? Als dat waar zou zijn, is nu vrijwel iedereen analfabeet. Dat is niet zo en dus moet het met dat taalverloederingsproces ernstig meevallen.

In Het geheime leven van taalfouten wordt onderscheid gemaakt tussen spelfouten en grammaticale fouten. Voor spelling en het beslechten van discussies over wel of niet fout hebben we het Groene Boekje en zijn digitale opvolgers, terwijl de stam-plus-t-regel iedereen kan worden bijgebracht. Van der Meulen laat spelfouten in zijn boek verder vrijwel buiten beschouwing.

Taaladviesboeken – er zijn er vele en er komen nog steeds nieuwe bij – richten zich vooral op stijl- en grammaticale fouten. Taaladviseurs wekken graag de indruk dat er een logisch samenhangend en consistent Standaardnederlands bestaat, waar taalwetten aan kunnen worden ontleend op grond waarvan elke goed/fout kwestie kan worden beslecht. Maar dat is een illusie, misschien mede ingegeven door de wens als agent van de taalpolitie overtreders op de bon te kunnen slingeren. Er is weinig of niets logisch aan de regel ‘groter dan’ goed te rekenen en ‘groter als’ fout. Waarbij het opvalt dat in dialecten en kleine talen in Nederland ‘als’ (of ‘as’) wordt gebruikt. Waarom dat niet ook toestaan in het Standaardnederlands? In het sociale verkeer fungeert de als/dan-regel voornamelijk als sjibbolet: in het oor springend taalgebruik op grond waarvan iemand wordt geïdentificeerd als behorend tot een specifieke sociale laag. In wie ‘groter als’ zegt, wordt terecht of onterecht een dialectspreker herkend en in de dialectspreker iemand uit de lager opgeleide sociale klasse. Het veronderstelde gebrek aan beschaving daarvan werd vroeger benadrukt door voor ‘goed’ Nederlands de aanduiding Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) te gebruiken, maar daar zijn we gelukkig van afgestapt.

Wat sindsdien Standaardnederlands heet, is een norm die permanent verandert. Van der Meulen pleit daarom voor soepelheid, want taal is van ons allemaal en verandering kan van alle kanten komen. Wees blij met variatie, in plaats van te klagen over afwijken van rigide regels die soms nauwelijks iemand kent, denk aan hun/hen-regels.

Wat niet betekent dat hij fouten wegwuift. Verhaspelingen van uitdrukkingen zijn taalfouten. Taaladviseurs leggen daarvan graag grappige verzamelingen aan. Deze vorm, die makkelijk tot misverstanden leidt, komt nogal eens voor in Noord-Nederland: ‘mevrouw heeft haar gewassen’/‘meneer heeft hem gewassen’.
Mededingers naar Taalvoutjesprijzen waren onder andere ‘dat klopt als een koe’ en ‘we doen stinkend ons best’. In 2015 won deze slogan van een technisch bedrijf: ‘uw probleem, ons een zorg’.

De vraag is hoe vaak zulke en andere fouten voorkomen. Meten is weten en daarom doorzoekt Van der Meulen met behulp van computerprogramma’s enorme hoeveelheden geschreven taal. De frequentie van de onderzochte fouten blijkt steeds laag en is vast veel lager dan klagers over taalverloedering denken. Hier past de kanttekening dat de frequentie in spreektaal hoger zal liggen.

Het geheime leven van taalfouten stemt tot mildheid. Sommige fouten kun je beschouwen als acceptabele varianten van wat goed wordt geacht en andere kunnen langzaam maar zeker hun fout-zijn verliezen, zoals ‘hele’ in ‘een hele mooie auto’. Er is geen aanleiding voor opwinding over taalverloedering, aldus Van der Meulen, laat staan dat we behoefte hebben aan een of andere vorm van taalpolitie.

Maar hij waarschuwt ook. Besef dat taalgebruik als sjibbolet fungeert en dat anderen uit jouw taalfouten conclusies trekken over je maatschappelijke positie en milieu. Zeg je nu ‘maar hun trekken onterechte conclusies!’, dan denken die anderen zeker te weten dat je behoort tot de onderlaag van laagopgeleiden, of profvoetballer bent. Als je dat niet wilt, moet je zulke fouten dus vermijden, helemaal als je solliciteert.

Hans van der Heijde

Marten van der Meulen – Het geheime leven van taalfouten. Sterck & De Vreese, Gorredijk. 350 blz. € 27,90.