Waarom je bed uitkomen?

In een gesprek tussen Pyrrhus, koning van Epirus in de derde eeuw v.Chr. en de filosoof Cineas, beschreven door de Griekse historicus Plutarchus, ontvouwt Pyrrhus zijn plannen voor de naaste toekomst. Eerst gaat hij Griekenland onderwerpen. En daarna? Dan gaat hij zich meester maken van Afrika. En na Afrika? Dan op naar het oosten om Klein-Azië te veroveren. En daarna? Daarna trekt hij door naar Indië. En na Indië? ‘Dan ga ik uitrusten’, zegt Pyrrhus. Waarop Cineas vraagt: ‘Waarom niet meteen gaan rusten?’

In Pyrrhus en Cineas neemt Simone de Beauvoir Plutarchus’ anekdote als uitgangspunt voor een filosofisch essay, geschreven in 1943. Kort tevoren had ze, dankzij het verkoopsucces van haar roman Uitgenodigd, haar baan als lerares filosofie kunnen opzeggen, zodat ze zich volledig op schrijven kon richten.
Cineas bedoelde met zijn vraag natuurlijk: waarom al die inspanningen verrichten als je ook kunt beginnen met wat je graag doet, namelijk rusten. De hele anekdote kan worden samengevat met de vraag waarom je eigenlijk je bed zou moeten uitkomen. Dat is in het algemeen gesteld een hele lastige vraag als een eraan voorafgaande vraag niet, althans niet objectief kan worden beantwoord, de vraag namelijk naar de zin van opstaan.

Dat klinkt als een existentiële vraag. De Beauvoir voert het verhaal van Pyrrhus en Cineas op om het existentiële karakter van Cineas’ vraag te kunnen benadrukken en weer te geven van wat zij als de kern van het existentialisme beschouwt. Dat doet ze – en kan ze dankzij haar vaardigheid al docent – in een helder betoog, in bewoordingen die ook lezers zonder veel kennis van filosofisch jargon zullen begrijpen.

De mens is in de wereld ‘geworpen’. Zonder dat hem een zin achterna is geworpen. Is zijn/haar/het leven daarmee zinloos? Objectief gesproken ja, maar ga een stap verder en bedenk dat de zin van het leven het geven van zin aan het leven is. De mens is vrij: hij kan kiezen tussen wel of niet uit bed komen, een vaststelling die het existentialisme somber en paradoxaal verwoordt met: ‘de mens is veroordeeld tot vrijheid’. Die vrijheid en het verantwoordelijkheid zijn voor keuzen die dankzij die vrijheid gemaakt worden, verbindt De Beauvoir met de relatie tussen de individuele mens en ‘de ander’. Dat levert een fundament op voor wat je een existentialistische ethiek kunt noemen. Over zo’n ethiek laat De Beauvoir zich veel explicieter en duidelijker uit dan Sartre.

De Beauvoir en Sartre bespraken hun wederzijdse ideeën en schrifturen dagelijks grondig met elkaar. Het populaire beeld van het stel was dat zij daarbij de Sartre-adept was, om niet te zeggen: een Sartre-afgeleide, die aan hem ontleende filosofische inzichten in haar eigen literatuur omzette. Maar die niet eerder publiceerde dan nadat hij zijn kritische oog eroverheen had laten gaan.

Inmiddels weten we beter: De Beauvoir was in menig opzicht net zo’n oorspronkelijk denker als Sartre dat was. En als het gaat om helderheid zijn haar betogen te prefereren. In Pyrrhus en Cineas legt ze fundamentele inzichten van het existentialisme uit en legt de basis voor een existentialistische ethiek. Een ander geschrift waarin die inzichten voor een breder publiek worden uitgelegd is Sartre’s L’existentialisme est un humanisme, in feite de neerslag van een lezing met vraag- en antwoordspel. Dat boek is uit 1946. Misschien is het een aardige opgave voor een masterscriptie filosofie om beide boeken systematisch te vergelijken en na te gaan in hoeverre Sartre’s tekst schatplichtig is aan die van De Beauvoir.

Hans van der Heijde

Simone de Beauvoir – Pyrrhus en Cineas. Vertaling en nawoord Jeanne Holierhoek. Vleugels, Bleiswijk. 126 blz. € 24,50.

Te koop bij de betere boekhandel of direct bij de uitgever.