Een avonturiersleven

Een zittend gat had Fitzroy Maclean (1911-1996) niet. De avontuurlijk aangelegde Schot maakte van 1937 tot het einde van de Tweede Wereldoorlog genoeg mee voor tien mensenlevens. In het autobiografische Oostwaarts doet hij het relaas van die periode.

Aanvankelijk was Maclean voorbestemd om een diplomatieke carrière uit te bouwen. Medio jaren dertig is hij gestationeerd in Parijs, waar hij het uitstekend naar zijn zin had:

Grote officiële banketten, in rokkostuum en met decoraties. Kleinschalige etentjes in privékring, in smoking en met het type luchtige conversatie waar de Fransen in uitblinken. De best geklede vrouwen, het beste eten, de beste wijn, de beste brandewijn ter wereld. Het Théâtre de Dix Heures, de chansonniers, grappen over politiek en seks. Het Bal Tabarin: de heisa en herrie van de cancan; de volle dijen van de danseressen in hun lange zwartzijden kousen.

Maar er knaagt iets, Maclean krijgt de indruk dat hij ‘een beetje zelfgenoegzaam’ wordt en vraagt om overplaatsing naar Moskou. Daar komt hij terecht in Stalins Sovjet-Unie, tijdens de ergste jaren van terreur en zuiveringsprocessen – een periode die bijvoorbeeld ook al meesterlijk werd beschreven door Curzio Malaparte in diens Het bal in het Kremlin. Dat levert beklijvende scènes op, met paranoïde Russen die hem vaak angstvallig ontwijken of NKVD-agenten die hem voortdurend achtervolgen. Niet verwonderlijk, want iedereen kon van zijn bed worden gelicht en na een absurd showproces worden veroordeeld tot spionage, sabotage, hoogverraad enzovoort. Wanneer Maclean zo’n proces volgt, luidt een van de beschuldigingen dat de beklaagde glaspoeder zou hebben gemengd door boter die voor arbeiders was bedoeld…

Maar Maclean wilde de echte Sovjet-Unie zien, en in het bijzonder Centraal-Azië. Hoewel het vrijwel onmogelijk was om toestemming te krijgen voor een bezoek aan die regio, slaagde hij er met een jongensachtig enthousiasme veelal in om zich de binnengrenzen over te bluffen en een wereld te bezoeken waar vrijwel geen enkele westerling in die tijd kwam. Met zijn eigen ogen kon hij er vaststellen dat Stalins collectivisatie van de landbouw op een grandioze mislukking was uitgelopen:

De moderne mechanische apparatuur was permanent buiten bedrijf omdat niemand echt wist hoe die moest worden bediend. Ze zwoegden van de ochtend tot de avond en slaagden er maar net in zichzelf en hun gezin in leven te houden. Al met al was het collectieve landbouwsysteem een mislukking en ongeacht wat mij verder hierover ter ore mocht komen, moest ik voor eens en altijd begrijpen dat het leven van een Siberische kolchoznik bijzonder miserabel was.

Kort na Macleans overplaatsing naar Londen breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Ondanks de bezwaren van zijn oversten neemt hij dienst in het leger en in 1941 vertrekt hij naar het Midden-Oosten om er de Special Air Service Brigade te vervoegen. Daar begint een deel van het boek dat weliswaar waardevol is als tijdsdocument, maar niet zozeer in literair opzicht – al was dat laatste ook niet echt Macleans bedoeling. De overvloedige details over de militaire operaties waar hij aan deelneemt, zijn minder interessant voor wie geen belangstelling heeft voor krijgsgeschiedenis. We kunnen volstaan met te zeggen dat Maclean in Egypte en omstreken generaal Rommels Afrikakorps bestreed.

Enige jaren later vertrekt Maclean naar Joegoslavië, waar hij als Brits legerofficier ondersteuning moet bieden aan Tito’s communistische partizanen, die een guerrillaoorlog voeren tegen de Duitse bezetter. Ook hier weer zijn de in detail beschreven militaire operaties wat mij betreft minder interessant, in tegenstelling tot de ontmoetingen met de charismatische Tito of de markante Britse premier Churchill:

Rond middernacht, halverwege een Mickey Mousetekenfilm, was ik getuige van een gedenkwaardige onderbreking. Er werd een bericht voor Churchill binnengebracht, waarop die een verraste kreet slaakte. Na wat gerommel werd de film stopgezet. Terwijl het gesnater van Donald Duck en het geblaf van Pluto wegstierven, kwam de premier overeind. ‘Ik heb zojuist,’ zei hij, ‘zeer belangrijk nieuws ontvangen. Signor Mussolini is niet langer in functie.’ Daarna werd de film hervat.

Toen al werd de kiem gezaaid voor de Joegoslavië-oorlog van de jaren 1990, maar Tito zou er toch in slagen om het kruitvat van de Balkan enkele decennia lang samen te houden onder het waakzame oog van de Sovjets. En dat de Koude Oorlog er al zat aan te komen aan het einde van de Tweede Oorlog, is Maclean ook niet ontgaan. Churchill was zich daar net zo goed al te zeer van bewust, maar koos voor realpolitik en besloot Tito te steunen:

‘Bent u van plan,’ vroeg hij, ‘na de oorlog in Joegoslavië te gaan wonen?’
‘Nee, meneer,’ antwoordde ik.
‘Ik ook niet,’ zei hij. ‘Dus hoe minder u en ik ons druk maken over hun uiteindelijke staatsinrichting, hoe beter. Dat bepalen ze zelf. Wat ons interesseert, is wie van hen de meeste schade toebrengt aan de Duitsers.’

Het waren woelige tijden, maar ze hebben wel geweldige literatuur voortgebracht. Misschien is dat geen toeval, zie het bekende citaat uit Orson Welles’ film The Third Man:

Onder de Borgia’s kenden de Italianen 30 jaar lang oorlog, terreur, moord en doodslag, maar ze brachten ook Michelangelo, Leonardo da Vinci en dus de Renaissance voort. In Zwitserland hadden ze broederliefde; ze hadden 500 jaar democratie en vrede en wat hebben ze voortgebracht? De koekoeksklok.

Daan Pieters

Fitzroy Maclean – Oostwaarts. Uit het Engels vertaald door Tessa van Dooren. Van Oorschot, Amsterdam. 672 blz. € 37,50.