Voor onze bagage

Hoofdpersoon Richard in de roman Leeuwenhart van de Oostenrijkse schrijfster Monika Helfer is een aangename zonderling, iemand die het leven neemt zoals het komt. Geen poespas, geen theater, geen grootse plannen, geen dwingende ambitie. Een asperger, een autist, wat zou het? Misschien nemen we het leven allemaal wel te serieus.

Voor onze bagage staat als opdracht voorin. Een boek voor de familie Helfer, voor eenieder met familie. Een formaat dat je ook gemakkelijk nog even in je jaszak steekt. Een hardback in de gulden snede. Mooi ‘samengeperst’ nu eens niet zwemmend in het wit, opgedikt voor het publiek. Maar vergis u niet, het is een volwaardige roman van pakweg vijftigduizend woorden. Hulde daarvoor aan uitgeverij Wereldbibliotheek. Een boek dat bij je bagage hoort, veel extra bagage oplevert.

Helfer baseerde de roman op het leven van haar jongere broer. Ze speelt een geraffineerd dubbelspel als het personage Monika, toevallig een schrijfster, die bezig is met het vastleggen van een levensgeschiedenis, die tussendoor een mozaïek legt van haar eigen bestaan, met een man waarvan ze afscheid wil nemen, een geliefde waarmee ze later trouwt, waar ze de rest van haar leven mee slijt, een analyse van een verhouding met een broer, met diens relaties, een schets over een bijzondere jeugd, een schuldvraag.

De geliefde duikt ineens op wanneer het personage Monika een reactie vraagt op wat ze tot dusverre heeft geschreven. Een kort schrikmoment, ongeveer zoals wanneer een acteur je in een film ineens recht in de ogen kijkt en je aanspreekt over een scène, over een medespeler. Het geeft Monika de kans om haar geliefde Michael te introduceren, iemand die buiten haar om veel contact heeft met haar broer. Michael: ‘Ik ken niemand die het leven zo onbelangrijk vond als Richard.’

Je geeft niets weg wanneer je hier meldt dat Richard uiteindelijk zelfmoord pleegt. Al direct op de eerste pagina’s wordt na een korte persoonsbeschrijving van de volwassen Richard en passant dat feit gemeld. Juist de laconieke toon die Helfer af en aan in de roman gebruikt, zorgt voor gevoelsexplosies bij de personages en de lezer.

Hij slenterde vooruit op zijn scheve benen, waar ze hem ook maar naartoe brachten. Hij bukte zich naar een hazelworm, zette hem op zijn blote arm en neuriede hem iets voor. […] Mijn broer had de hele dag de hele hemel in zijn ogen, en als de hazelworm daarbij van zijn arm viel, bekommerde hij zich er niet meer om – mens of dier het was ieder voor zich. Hij zag eruit als de knappe broer van Alan Wilson, de zanger van Canned Heat, die was toen al dood, hij had op zijn zevenentwintigste een eind aan zijn leven gemaakt – Richard zou dat op zijn dertigste doen.

Het is niet verwonderlijk dat Richard op een bepaald moment gevolgd wordt door een ‘borstelige’ hond, ongeveer van kniehoogte. De twee mogen elkaar meteen, wijken niet meer van elkaars zijde. Richard doopt hem Sjamasj en leert hem verstandig te kijken. Ze slapen allebei lang en in de ochtend ruiken ze precies hetzelfde. Een twee-eenheid. Richard die als kind de Engelse ziekte had gehad en een hond met een beetje ‘schurftig’ verleden.

Bij een meertje vindt Richard een oude badkuip, gaat ermee varen samen met Sjamasj, dreigt ermee ten onder te gaan, hetgeen hem niet echt veel doet, maar hij wordt gered door een jonge zwangere vrouw die met een kleuter op het strandje zit. Deze Kitti gooit het kinderluchtbed in het water en zwemt kalm naar de toch maar spartelende Richard toe. Ze geeft duidelijke bevelen, commandeert hem naar de kant.

Behoorlijk tevreden met zichzelf. Levensredster en mysterieus. Ik heb ook nog alle reden om haar te bedanken – met ‘nog’ bedoel ik: op dit punt in het verhaal.

Weer een aanspreekpuntje. Een telling detail. Richard is iemand die verhalen verzint, iemand die met verbeelding leeft. Hij maakt schilderijen met veel mensen erop, die allemaal ‘recht in de camera’ kijken. Je confronteren. Net zoals Helfer de lezer én zichzelf confronteert. Eigenlijk is Richard een personage in zijn eigen verhalen. Ignorante mensen noemen dat wel een fantast. Kitti is niet zo, doorziet hem. Ze vindt Richard een poëtische ziel, wil hem exclusief hulp bieden. Prompt zegt ze tegen de kleuter dat ze ‘papa’ maar een kusje moet geven.

Kitti is op z’n zachtst gezegd ook een bijzonder figuur. Ze doet ook maar wat, laat de kleuter op een gegeven moment bij Richard achter zonder ook maar iets te zeggen, zelfs niet haar naam. Richard weet alleen haar bijnaam: Putzi. Een tas met een paar luiers en wat schone kleren, er haastig ingepropt, zoals wanneer je van iemand af wilt. Maar net zo gemakkelijk als met Sjamasj wordt Putzi opgenomen in het ‘huishouden’. Een drie-eenheid die soepel functioneert.

Op dat moment schakelt Helfer, die het verhaal pulserend aan de gang houdt, terug naar de jeugd. Monika en haar zus Gretel hadden zich verheugd op het jongere broertje. Ze mochten hem zelfs op een bepaald moment bijvoeding geven. En dan laten ze hem van de commode vallen. Geen geluid, geen beweging, stil als een pop. Maar na een eeuwigheid begint hij te schreeuwen totdat hij blauw ziet.

Het was zomer. Gelukkig. In de winter lopen veel dingen slechter af. We droegen hem naar buiten, over het grasveld het bos in. […] We legden hem op de deken in het mos en hielden hem in de gaten, onze hoofden boven zijn gezicht als reusachtige beschermengelen.

Een ongelukje dat goed afloopt, maar dat door het hele boek toch op de achtergrond meespeelt, als stille getuige. In hoeverre heeft Richard er schade aan overgehouden? Dat alles tegen het decor van het landelijke leven in Oostenrijk van de jaren vijftig, zestig – Helfer is uit 1947. Een strak georganiseerd leven, nog niet eens zo lang geleden. Na de dood van hun moeder worden de twee zussen bij de ene tante geplaatst, Richard bij een andere tante, die de zorg heeft voor een zwaarlijvige, hardhorende blinde man. Wat een scènes!

Op jonge leeftijd leidt die afstand al na korte tijd tot een bijna totale verwijdering. Richard wordt stiller en stiller. De zussen gaan bij hem op bezoek, nog een hele toer in die tijd, met hun piepjonge jongste zusje erbij. Ze krijgen hem even te zien, opgedirkt en wel. Poppetje gezien, kastje dicht. Ze kunnen weer naar huis. Geen wonder dat hij op z’n achtste ervandoor gaat, dagen doorbrengt in een grot in de bergen. Of is dat een verhaal dat de volwassen Richard vertelt?

Plots staat wilde Kitti na lange tijd weer op de stoep, met voor de zekerheid een paar sterke mannen. Richard moet ‘het kind’ maar even ‘met het kind voor de dag komen’. Richard is inmiddels getrouwd, zijn nieuwe geliefde is een advocate, die met betrekking tot Putzi de officiële weg wilde bewandelen.

Had ze Richard maar gelaten. De man die niets uit overtuiging deed. En ook dat niet deed uit een bepaalde overtuiging. Richard, een jaloersmakende laconieke held. Monika Helfer, de schrijfster, die een overtuigend standbeeld heeft opgericht voor ‘de zonderling’ in het algemeen.

Guus Bauer

Monika Helfer – Leeuwenhart. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 192 blz. € 20,99.