Papa was een mooie zeiler. Scherp aan het roer, stabiel in de kombuis, ook bij een goeie klotsbak. Nooit zeeziek. Koken als de rest in de touwen hangt, daar had hij lol in. Met papa aan boord kon de zee me wat. Samen maakten we het zeilplan, onderhielden we de koers, de zeiltrim. Zeilen was voor ons geen wedstrijd, maar een competitieve vorm van vervoer. Het schuim kruidde ons gesprek. Het water raakte nooit op, onze woorden evenmin. Tot nu.