De rechter, zijn geschiedenis, zijn liefde, zijn overspel en zijn verweer tegen corrumpering

Ivan Klíma (Praag, 1931) behoort tot de roemruchte groep Tsjechische schrijvers die in de jaren 1960 en daarna de moed hadden met hun verhalen, poëzie, romans, toneelstukken en manifesten kritiek uit te oefenen op het communistische regime en te pleiten voor meer vrijheid. Tot de groep behoorden naast Klíma grootheden als Vaclav Havel, Milan Kundera, Ludvík Vaculik, Pavel Kohout en Josef Skvorecky. Nadat de Praagse Lente in 1968 hardhandig werd beëindigd, vestigde een deel van hen zich in het Westen, meestal gedwongen in de zin van het land uitgezet, of, indien al in een buitenland, terugkeer onmogelijk gemaakt. Kundera ging naar Frankrijk en transformeerde zichzelf op den duur tot Frans schrijver, Kohout ging naar Duitsland en Skvorecky naar Canada, maar de laatste twee bleven zich intensief inspannen voor de Tsjechische literatuur. Havel bleef, zat tussen 1970 en 1989 vijf jaar gevangen en werd na de Fluwelen Revolutie van 1989 president. Klíma, die in 1968 in het Amerikaanse Michigan als gastdocent verbleef, keerde tot veler verbazing terug naar Praag. Omdat zijn werk in Tsjechoslowakije niet meer mocht worden gepubliceerd, werd hij een samizdat-schrijver: zijn teksten werden door keer op keer overtikken vermenigvuldigd en in het geheim verspreid. In het Westen verschenen zijn boeken en die van andere schrijvers met een publicatieverbod wél, dankzij een stroom van over de grens gesmokkelde manuscripten.

De Wereldbibliotheek bracht al in de late jaren 1980, nog voor het eind van het communistische regime dus, een vertaling uit van Klíma’s roman Zomerliefde. Na de Fluwelen Revolutie werd dat een hele reeks titels, vertaald door Kees Mercks en vanaf 1996 door Irma Pieper. Nu is daar Irma Piepers vertaling van Klíma’s grootste roman bijgekomen, Rechter tussen twee vuren. Grootste zowel in de letterlijke betekenis van omvang – het boek telt 526 bladzijden van relatief groot formaat – als in de betekenis van belangrijkste literaire werk.

Rechter tussen twee vuren telt 19 hoofdstukken. Tien daarvan zijn genummerd. Ze vertellen hoe Adam Kindl, rechter in Praag, in het begin van de jaren 1970 door zijn baas in problemen wordt gebracht. Adam heeft jaren eerder een wetenschappelijk artikel geschreven over de doodstraf met als conclusie dat er geen rechtvaardiging voor bestaat. Een conclusie die afweek van de partijlijn en het justitiebeleid, maar die hij niet terugnam, zodat hij op een zijspoor belandde.

Plotseling krijgt hij de opdracht als rechter op te treden in een bijzondere moordzaak. Het is hem onmiddellijk duidelijk waarom hij die zaak krijgt: de staat verwacht een doodvonnis van hem. Juist van hem, opdat hij laat zien bereid te zijn de wil van de staat boven zijn principes te plaatsen. Niet doen wat van hem verlangd wordt kan betekenen dat hij straatveger of kolensjouwer wordt, want het regime dat na het neerslaan van de Praagse Lente in 1968 is aangetreden, heeft geen boodschap aan een socialisme met een menselijk gezicht.

Intussen ontgaat het Adam dat zijn vrouw, die hij door zijn gepieker nauwelijks aandacht schenkt, geen weerstand meer kan bieden aan de avances van een tien jaar jongere, esoterisch-romantische student. Terwijl zij bezwijkt, leiden Adams bezoeken aan oude kennissen om advies te vragen tot riskant overspel, zodat zijn bestaan van al zijn ankers dreigt te worden geslagen.

Na elk genummerd hoofdstuk volgt een ongenummerd hoofdstuk; de negen daarvan hebben allemaal als titel ‘Voor we van de rivier de Lethe drinken’. Daarin vertelt Adam, die hier als ik-figuur optreedt (hier mag voor ‘ik’ ook Ivan Klíma worden ingevuld trouwens), de geschiedenis van zijn leven van zijn vroege jeugd tot en met het moment waarop het neostalinistische post-1968 regime een blijk van loyaliteit van hem verlangt.

Adam Kindl werd net als Klíma als tienjarig jongetje in 1941 naar KZ Theresienstadt gedeporteerd, samen met zijn jongere broertje en zijn moeder. In feite kwam Adam er toen pas achter dat hij en zijn volkomen geseculariseerde familie joods waren. Alle vriendjes die hij opdeed in het kamp gingen op zeker moment ‘op transport’, maar hij, zijn moeder en zijn broertje ontsnapten aan de dodendans en werden in Theresienstadt bevrijd door het Rode Leger. Zijn vader, die de vernietigingskampen én de dodenmarsen overleefde, zette zich na thuiskomst als overtuigd communist en eersteklas techneut in voor de opbouw van het socialisme. Hoewel in eigenlijk elk opzicht volkomen zuiver op de graat, werd hij tijdens de stalinistische ‘zuivering’ van de partij in de vroege jaren 1950 – een zuivering waarbij joods zijn als minpunt gold – toch in de gevangenis gegooid. Dát en wat de staat als gevolg daarvan over hem en zijn broer afriep, sloegen diepe deuken in Adams communistische geloof. Langzaam ging hij inzien dat geen enkel doel heiliger kan zijn dan het fatsoen van de middelen en dat er iets grondig mis moet zijn met een doel dat het heiligen van onfatsoenlijke middelen vereist.

De verhaallijn van Adams leven nadert in de tijd hoofdstuk na hoofdstuk die van de actualiteit van de dilemma’s waar hij voor staat: de rechtszaak, het buitenechtelijke drama van zijn vrouw – want een drama wordt het – en zijn eigen overspel. Het slot van de roman is de aansluiting van de eerste verhaallijn op de tweede, een aansluiting die gesitueerd kan worden in de eerste helft van de jaren 1970.

Na 1968 werd Tsjechoslowakije met harde hand geregeerd door de KSC, de Communistische partij. Voorzichtige uitbreiding van economische vrijheid om het verouderde, stokkende productieapparaat aan de praat krijgen, ging gepaard met drastische inperking van andere vrijheden. Preventieve arrestaties moesten een atmosfeer scheppen waarin men het wel uit zijn hoofd liet publiekelijk regime-onwelgevallige dingen te zeggen.

Dat leek op het stalinisme van de vroege jaren 1950, maar er was een belangrijk verschil. Toen geloofde een substantieel deel van de Tsjechoslowaken nog in communistische idealen en genoten de Russen als de bevrijders van de Duitse bezetting nog aanzien. Maar na 1968 werden ze alleen nog gezien als onderdrukkers en geloofde nauwelijks nog iemand in het sovjet-communisme en de goede bedoelingen van de politieke leiders.

Morele corrumpering kenmerkte na 1968 de Partij. Nihilistisch cynisme verdrong de laatste resten idealisme. In het algemeen geldt dat moreel gecorrumpeerde autoriteiten van hoog tot laag er alles aan plegen te doen om ook de fatsoenlijken en principiëlen te corrumperen en te beroven van hun ‘moral highground’, opdat ze dan kunnen zeggen: ‘Zie je wel? Jullie zijn net als wij, verwijt ons dus maar niks, want jullie zouden in onze plaats hetzelfde doen wat wij doen.’

Is Adam fatsoenlijk en principieel? Een Prinzipienreiter is hij bepaald niet als het om zijn persoonlijke leven gaat, maar als rechter willoos de lijn van de macht volgen doet hij niet. Bovendien blijft hij vriendschappelijke contacten onderhouden met mensen die zich niet lieten corrumperen en daarom tot paria’s zijn gemaakt. En dat is genoeg voor zijn bazen om hem – indirect en o zo besmuikt, want het moet lijken alsof hij zonder druk van buitenaf tot zijn besluit komt – duidelijk te maken dat hij zijn carrière alleen kan voortzetten als hij doet wat ze willen.

Onder Klíma’s handen krijgen zulke zware thema’s een behandeling die voor een zekere lichtheid en afstandelijkheid zorgt, zonder iets af te doen aan het morele gewicht ervan. Aan Klíma’s mooie stijl lijkt mede een attitude ten grondslag te liggen, voortvloeiend uit het idee dat je het bestaan weliswaar serieus moet nemen, maar niet altijd en nooit te serieus. Maar dat neemt niet weg dat hij je in Rechter tussen twee vuren steeds weer aanzet tot de vraag wat je zelf zou doen, in Adams plaats geconfronteerd met zijn dilemma.

Hans van der Heijde

Ivan Klíma – Rechter tussen twee vuren. Vertaling Irma Pieper. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 526 blz. € 34,99.