Even schuchter als voorzichtig

Moet een recensent iets te weten komen over een dichtbundel tussen het lezen en het recenseren? Of moet de mening over bundel helemaal vanuit de recensent zelf komen? Ik las De dansvloer is van iedereen, het poëziedebuut van Maaike de Wolf en was mijn mening er nog over aan het vormen toen ik deze recensie van Peter Vermaat op Meander las. Niet vaak las ik zo’n allesvernietigende recensie, en ik kreeg het te doen met De Wolf. Aan de andere kant moest ik toegeven dat ik dezelfde overwegingen had als Vermaat. De gedichten beklijven niet. De taal sprankelt niet, het is zoeken naar een ingang om vriendelijk te zijn. Een kwalificatie achterop de bundel: ‘Bedrieglijk eenvoudige precisiepoëzie. – De Standaard der Letteren’. Zou ik me laten vangen door een eerste indruk en daardoor willen zeggen: te weinig zeggingskracht! Hoe diep moet ik de gedichten lezen om voorbij het eerste bedrog te komen? Heeft Vermaat gelijk als hij stelt: ‘Het gaat nergens over en het klinkt naar niets.’? Laten we eens twee gedichten onder de loep nemen.

Over de bundel over het algemeen nog het volgende: ja, het gaat over het stadse leven en beslommeringen, maar het bevat ook een soort gelatenheid, een soort nihilisme: niets maakt uit. Zus: goed, zo: ook goed. Er is niets te winnen of te verliezen. Het heeft een vrijblijvendheid van iemand die het privilege heeft vrijblijvend te zijn. Verder staan er stukken proza in, die prozagedichten genoemd worden, maar het onderscheid tussen een prozagedicht en een zkv is me dan onduidelijk. We duiken erin:

Prognose

Een affaire, een vlek op je trui, een volle blaas
een amandelvelletje dat in je keel blijft steken
een tafel die terugduwt, maar zachtjes.

Dat je de huisraad breekt, het koud krijgt, dat je overweegt
een hoofd in de oven te leggen, maar alleen voor het beeld
in werkelijkheid zou je zoiets niet doen; de oven in en wachten.

Overbuurmannen omhelzen elkaar, dansen achter het raam.
Een tram rijdt ons doormidden.

Wat ik wens:
een kind in een vreemde buurt
een tafel die terugduwt.

Wat ik doe:
kijken naar de ander
één hand voor mijn oog, één hand op mijn rug.

Ze laat zich in delen bij me achter
in de hoop er na een tijdje helemaal te zijn.

Soms ademen we samen, we denken:
niet te vaak voorlezen, samen liggen, kruipen,
sinaasappels persen, gehakt rullen, rustig aan
het hout aftasten.

Bij een prognose kan je aan iets medisch denken, maar dat hoeft natuurlijk niet. Er wordt iets voorspeld. De opsomming in de eerste alinea is typerend voor de bundel. Behalve een affaire lijkt alles een miniscuul probleem: doe de trui in de was, ga naar de wc, spoel je mond. Hoe zorgt deze opsomming ervoor dat een lezer zich aangesproken, laat staan betrokken voelt? Dat gebeurt wel door ‘een tafel die terugduwt, maar zachtjes’, hoewel ook dat nogal klein bier is, het is in ieder geval origineel, ik sta er even bij stil. Wat voor tafel duwt terug? Mag dit seksueel gelezen worden?

In strofe 2 is het woord ‘huisraad’ wat ouderwets en algemeen. ‘een hoofd in de oven te leggen, maar alleen voor het beeld’ is mooi, roept van alles op, zoals: welk beeld? Wie kijkt er dan? Wordt er een foto of filmpje gemaakt? Is dit alleen voor de eigen verbeelding? De regel erna legt dan te veel uit. Blijkbaar woont de ik aan een weg waar een tram over loopt. De ik ziet overbuurmannen en de ik moet aan de ene kant lopen en de jij aan de andere kant.

De tegenstelling tussen wat de ik wenst en wat de ik doet roept wat spanning op. De ik lijkt een kind te willen en een partner die voor zichzelf op kan komen. De wens dat dit zachtjes gebeurt is verdwenen. Het beeld van ‘één hand voor mijn oog, één hand op mijn rug’ is effectief: de ik commiteert zich niet, gaat er niet voor. En toch laat de geliefde (van ‘ons’ wordt nu een ‘ze’ genoemd en vreemd genoeg geen ‘je’) zichzelf stukje bij beetje achter bij de ik, zeg eerst een tandenborstel, dan een pyjama enzovoorts. ‘Soms ademen we samen’, begrijp ik seksueel, maar er zal in ieder geval een soort verbinding optreden. De opsomming is weer betrekkelijk onschuldig, al kan je als lezer even nadenken waarom er gekropen wordt en welk hout betast. Het is allemaal even schuchter en voorzichtig.

Daar ga je

We kunnen doen alsof onze ontmoetingen
keurig verlopen, alle gebaren toevalligheden
noemen of zaden, die komen, gaan en dat
verdragen.

Dan was ik de dans en had zij de regels.

Met een slijtende belofte en haar adem nabij ga ik
het vallen bezwerend op zoek naar een sein
dat onderweg verspringt.

Dit gedicht is vergeleken met andere gedichten in de bundel vrij kort. Het is ook wat lastiger te begrijpen. Is bijvoorbeeld het sein op het einde een teken dat de ik haar trein figuurlijk een andere kant op laat gaan dan de trein van de jij? Dat zou de belofte (is er getrouwd?) die slijt begrijpelijk maken. Blijkbaar verlopen de ontmoetingen niet keurig en moet alsof worden gedaan. Zijn de zaden een belofte voor een betere toekomst? Het klinkt allemaal als een relatie waar langzaam de sjeu uit is, en die langzaamaan afsterft, in plaats van dat iemand zelf een sein omzet: het vallen wordt bezworen en de ik zoekt een sein. Het is wat passief allemaal.

Het is denk ik deze houding die ervoor zorgt dat tenminste twee lezers zich niet de meest geschikte lezer voor deze bundel vinden. Het is voor De Wolf te hopen dat er schuchtere, voorzichtige lezers zijn die zich wel verbonden voelen met haar teksten.

Erik-Jan Hummel

Maaike de Wolf – De dansvloer is van iedereen. De Arbeiderspers, Amsterdam. 80 blz. € 20,00.