Laconiek, humoristisch en ontroerend

Ota Pavel (1930 – 1973) was een Tsjechische radio- en dagblad-sportverslaggever en auteur van verhalen en autobiografische romans. In 1964, toen hij de Olympische Winterspelen in Innsbrück versloeg, beleefde hij een psychotische episode, waarna hij werd gediagnostiseerd als bipolair. Meerdere opnames in psychiatrische inrichtingen volgden. In 1973 maakte een hartaanval een vroeg einde aan zijn leven. In de epiloog in zijn verhalenbundel Hoe ik de vissen ontmoette, vertelt hij kort over zijn krankzinnigheid. Zijn leven was na 1964 louter nog lijden en alleen de warme herinneringen aan zijn jeugd en aan zijn visavonturen weerhielden Pavel ervan er een einde aan te maken.

Onlangs bracht uitgeverij Koppernik een tweede bundel verhalen van Pavel uit, eveneens vertaald door Edgar de Bruin: Hoe een reebok ons leven redde. In de negen verhalen vertelt Ota over zijn jeugd en dan vooral over de rol die zijn vader daarin speelde. Zijn vader was een volkomen geseculariseerde jood, die voor de oorlog als vertegenwoordiger van het Zweedse Electrolux in Tsjechië met veel succes stofzuigers en koelkasten verkocht. Althans, als hij niet aan de oever van de Berounka op snoek viste, samen met zijn beste vriend, veerman Karel Prosek. Vissen was voor hem meer, veel meer dan een liefhebberij, het was zijn existentiële houvast, net als het dat zou worden voor Ota, de jongste van zijn drie zoons.

Nadat Nazi-Duitsland in maart 1939 wat nog rest van Tsjechoslowakije heeft bezet, krijgen de Poppers het steeds moeilijker. Popper was de familienaam; Ota Popper werd Ota Pavel toen hij die joodse achternaam inruilde voor de Slavische vorm van Paul. Als Ota’s oudere broers worden opgeroepen voor deportatie naar Theresienstadt, gaat vader Popper met Prosek en diens hond op reebokjacht: de jongens moeten goed vlees eten en aansterken voor de beproeving die hen wacht. Het titelverhaal vertelt van die jachtpartij.

Ook Ota’s vader wordt gedeporteerd. Meer dood dan levend wordt hij bevrijd door het Rode Leger. Waarna hij een enthousiast lid van de communistische partij wordt, waarbij voor hem overigens maar één ding telt: eindelijk een partij die mensen niet indeelt in joden en niet-joden. Het partijspeldje op de revers van zijn jasje kost hem zijn baan bij Electrolux, maar dat kan hem niet schelen, desnoods gaat hij varkens mesten.

Op een middag in het najaar van 1951 treft Ota zijn vader huilend aan, zijn tranen druppen op de Rude Pravo, de communistische partijkrant die opengeslagen voor hem ligt. ‘Rudolf Slánsky, van joodse afkomst’, leest Ota en daaronder nog een rij namen, met diezelfde toevoeging. Allen zijn het prominente partijleden. Ze zijn het voorwerp van de krankzinnige beschuldiging een ‘kosmopolitische’ samenzwering tegen het communistisch bewind op touw te hebben gezet (kosmopolitisch was in de communistische wereld van toen een antisemitisch hondenfluitje voor ‘joods’). De toevoeging ‘van joodse afkomst’ zegt genoeg, weet Ota’s vader: ‘ze hebben alweer een zondebok nodig.’ Prompt wordt hij van communist weer jood. Hij pakt een bijl en hakt aan de vijfpuntige rode ster boven de poort een zesde om er een davidster van te maken.

De jaren van de bezetting waren voor veel Tsjechen een zware beproeving, voor Tsjechische joden waren ze een tragedie. Natuurlijk is dat besef in Pavels verhalen aanwezig, maar niet in de vorm van grote woorden en meer tussen de regels dan erin. In die regels is de toon eerder laconiek. Ontroerend laconiek, moet ik misschien zeggen. Als Pavel zichzelf in zijn toon enige zwaarmoedigheid toestond, dan immer met humor. Échte humor, geen leukigheid. Humor met absurdistische kenmerken vaak, maar daarom des te doeltreffender, omdat het realistische decor van de verhalen absurd was.

Hans van der Heijde

Ota Pavel – Hoe een reebok ons leven redde. Vertaling Edgar de Bruin. Koppernik, Amsterdam. 126 blz. € 19,50.