Ik ben een zombie, ik leef niet meer

‘Ik was een geil meisje op zoek naar houvast in een wereld waar alles trilde.’ Zo omschrijft Julie, het hoofdpersonage in Julie Cafmeyers De collectieve inzinking van de familie Hofmeyer, zichzelf als tiener. Inmiddels is ze vijfendertig jaar oud en welbeschouwd is ze nog steeds dat geile meisje dat geen houvast heeft, alleen zijn de verwachtingen van buitenaf dat dat nu wel eens klaar mag zijn. Er moeten keuzes worden gemaakt; Julie moet, in de woorden van haar vader, eindelijk eens een vrouw worden. En hij wil haar best geld toeschieten om haar eitjes te laten invriezen. En ze moet eens kappen met het huren van huizen.

Julies vader is een tuinarchitect, Julies moeder Leonore werd in de rol van huisvrouw geperst. Als Leonore in Julies jeugd voor zichzelf kiest en het huis verlaat, voelt dat als een enorme triomf voor mams. Die was zo langzamerhand gek geworden van het keurslijf waar ze in geperst zat:

Mijn moeder leunde met haar rug tegen de muur, zakte door haar knieën. Ze brabbelde: ‘Ik ben een zombie, ik leef niet meer,’ en gooide de mixer tegen het plafond. Restjes pannenkoekendeeg vlogen alle kanten op.

De ‘bevrijding’ van Julies moeder leidt echter tot de nodige problemen: Julie baalt dat er opeens geldzorgen zijn als ze bij haar moeder is, en Julies oma sist nijdig naar Leonore: ‘Jij ging weg, en ik moest weer naar de keuken.’ De bevrijding van de ene vrouw is de gijzeling van de ander. Misschien wel het belangrijkste gedachtegoed dat De collectieve inzinking van de familie Hofmeyer lijkt uit te dragen is dat er, zolang er systematisch niets verandert aan de rolverdeling tussen mannen en vrouwen, er hoogstens verschuivingen van geluk en ongeluk kunnen plaatsvinden tussen vrouwen, maar dat de totale hoeveelheid ongeluk blijft bestaan. Er is solidariteit vereist, een collectief hak-zetten in het zand.

Cafmeyer gebruikt een merkwaardige combinatie van het nadrukkelijk uiten van haar boodschap en het schrijven in absurdistische scènes. Voorbeeld van zo’n scène, die misschien meer nog hyperbolisch is dan absurdistisch: Julie die verf gaat kopen.

[verkoopster] ‘Misschien moet u voor rood gaan.’

[Julie] ‘Ja, felrood. Iets militants, iets dat een aanval aankondigt, iets dat op stierenbloed lijkt.’

De verkoopster haalde een kleurenkaart tevoorschijn van verschillende tinten rood.

‘Een strijdvaardig soort rood,’ zei ik. ‘Rood dat me de fut geeft om iets van deze plek te maken. Rood dat mijn overwinning op een mier aankondigt. Rood dat de oorlog verklaart. Rood, menselijk vlees.’

‘Dit is een rode lakverf. Dit rood is volgens mij wat je nodig hebt. Het is de kleur van de aanval.’

Het is heel vreemd dat iemand die om verf als stierenbloed, om verf als een oorlogsverklaring vraagt, behandeld wordt alsof dat de normaalste zaak van de wereld is, sterker nog, alsof de verkoopster zelf zich daar al in verdiept heeft. Dat kán eigenlijk niet. Maar het is wel erg grappig, en lijkt bovendien functioneel. Het kan geen toeval zijn dat de verkoper vrouwelijk is; in de verhaalwereld van De collectieve inzinking van de familie Hofmeyer voelen alle vrouwen het keurslijf snijden en zijn er gestolen momenten van solidariteit. Sommige vrouwen zitten nog te vast in het systeem, hebben geïnternaliseerd dat ‘geluk (…) tot stand [komt] in het huis van een man’, maar juist het absurde, het brabbelen dat je een zombie bent en een mixer tegen het plafond gooien, vormt het contrast met het rigide, patriarchale, systeem. Zoals Julies moeder het zegt: ze moet gestoord worden. In de zin van: gek.

Het is jammer en opmerkelijk dat de recensies van De collectieve inzinking van de familie Hofmeyer die ik kan vinden, allemaal geschreven zijn door mannen. Ik had graag de uitgebreide lezing van een vrouw meegekregen, juist omdat de roman af en toe leest als een verkapt pamflet voor hen. Dat expliciteren van de boodschap is normaliter zelden een goede zet in literatuur, omdat het boek daarmee ook altijd wat wordt platgeslagen en aan originaliteit inboet. Aan het einde wordt het narratief te sterk doorbroken, maar over het algemeen gaf het expliciteren tussen al die absurdistische en hyperbolische scènes in het broodnodige houvast – iets waar we uiteindelijk allemaal, zo blijkt maar weer, naar op zoek zijn of naar op zoek worden gestuurd.

Martijn van Bruggen

Julie Cafmeyer – De collectieve inzinking van de familie Hofmeyer. Pluim, Amsterdam. 216 blz. € 22,99.