Waar alles bezield is

Japanse legenden en geest- en spookverhalen vallen uiteen in twee categorieën: verhalen over vredige zielen die in het aardse leven wonderen verrichten en verhalen over zielen die geen rust hebben gevonden en monsterlijke gedaanteverwisselingen hebben ondergaan om als kwaadaardige wezens in het aardse leven dood en verderf te kunnen zaaien. Maar hoe dan ook gaat het in die verhalen om zielen. Zielen van gestorven mensen, dieren en planten, zielen van voorwerpen, die niet zozeer sterven als wel weggegooid zijn wegens overbodig of kapot, of die vergeten zijn en ergens liggen te vergaan, en zielen van alles wat er verder nog in de wereld is. Wie zich afvraagt wat de hemel is en waar zich die bevindt, kan in Japan het antwoord vinden: de hemel is gemaakt van zielenstof en is overal.

De les die getrokken moet worden uit het bezield zijn van alles, is dat alles met respect moet worden bejegend. Dat is een morele les, die de kracht van angst krijgt ingeblazen met de wetenschap dat de ziel van wie of wat zich ooit onheus behandeld meende, kan transformeren tot een wraakzuchtig monster. Wie bang is daarvan een slachtoffer te worden kan proberen met purificatierituelen mogelijke kwelgeesten gunstig te stemmen.

Bovenstaande ontleen ik aan de verhalenbundel Kwaidan en aan het nawoord daarin van Jannie Regnerus. Kwaidan bevat een selectie van de Japanse verhalen die Lafcadio Hearn ruim een eeuw geleden verzamelde, vertaalde en bewerkte. Patrick Lafcadio Hearn (1850 – 1904) was als zoon van een Ierse vader (vandaar ‘Patrick’) en een Griekse moeder geboren op het Ionische eiland Lefkada (vandaar ‘Lafcadio’). Toen hij zeven was scheidden zijn ouders, waarna ze hem bij een tante in Dublin onderbrachten. Als adolescent emigreerde hij naar de Verenigde Staten, waar hij in New Orleans een succesvol journalist werd. In 1887 ging hij als correspondent naar Frans West-Indië, maar inmiddels was zijn belangstelling voor de Japanse cultuur ontbrand. Al na twee jaar vertrok hij naar Japan. Hij trouwde met een Japanse vrouw, nam een Japanse naam aan en werd Japans staatsburger. Intussen werd hij – ook in Japan – beroemd met zijn boeken over Japanse mythen en legenden en over Japanse religie en religieuze rituelen. Kwaidan bevat zeventien pakkende en interessante spookverhalen. Verder zijn nog drie stukken over insecten opgenomen, vlinders, muggen en mieren. Dat lijkt misschien raar, maar is in het licht van hun bezieldheid ook weer niet zo raar.

Japanse spoken komen natuurlijk in allerlei gedaanten voor, maar het talrijkst zijn de noppera-bo, geestverschijningen met een geblanket, ovaal gelaat, waarin mond, neus en ogen slechts lege zwarte gaten zijn. Je krijgt ze soms te zien in Japanse tekenfilms. Het verhaal Mujina vertelt een geschiedenis die voor Japanners als een echte nachtmerrie geldt: een man komt tijdens een avondwandeling een jonge vrouw tegen die zijn hulp nodig lijkt te hebben. Maar als hij die biedt onthult ze haar gezicht en ziet hij slechts peilloos diepe, zwarte gaten waar ogen, neus en mond horen te zitten. Kermend van angst gaat hij er vandoor. Hij hijgt uit bij een straatverkoper, die hem bezorgd vraagt waar hij zo bang voor is. Terwijl hij dat vertelt buigt de verkoper zich naar hem toe en toont hem zijn gelaat …

Japan en de Japanse cultuur plachten als erg gesloten te worden beschouwd. Maar uit de verhalen blijkt dat er wel degelijk sterke invloeden van buitenaf zijn geweest. Eeuwen geleden misschien, maar toch. Zo treden in de verhalen nogal eens rondtrekkende boeddhistische monniken op, sommige verhalen zijn geënt op Chinese originelen en karakters van de schrijftaal vinden hun oorsprong in China. Hearns lichtte een en ander toe in voetnoten bij de verhalen; vertaler Barbara de Lange voegde daar nog enige verklarende noten aan toe.

Hans van der Heijde

Lafcadio Hearn – Kwaidan. Vertaling Barbara de Lange; nawoord Jannie Regnerus. Koppernik, Amsterdam. 144 blz. € 21,50.